1. Je weet dat zaaien een vorm van vermeerderen is 2. Je weet dat dit generatief vermeerderen of geslachtelijke voortplanting heet. 3. Je kent de verschillende manieren van zaaien 4. Je kent de eigenschappen van zaaigrond 5. Je weet hoe je verschillende zaaibakjes kunt maken
Slide 3 - Tekstslide
Zaaien
Slide 4 - Woordweb
Voorkennis
Hoe groter de zaden, hoe dieper ze gezaaid moeten worden.
Zaai vooral niet te dicht, de zaailingen worden dan niet stevig genoeg en daardoor vatbaar voor ziekten.
Druk na het zaaien de grond goed aan en maak die vochtig. Gebruik daarvoor een gieter met broeskop.
Slide 5 - Tekstslide
Verschillende manieren van zaaien
1. Breedwerpig zaaien (kleine zaden)
2. In rijen zaaien (middel grote zaden)
3. Zaden leggen (grote zaden)
Slide 6 - Tekstslide
Manieren van zaaien
kkkk
Zaden leggen
In rijen zaaien
Breedwerpig zaaien
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Wat wil je gaan zaaien?
- Denk na over wat je wil gaan zaaien?
- Wil je hierover nog iets weten?
(bijv. kan dit in de kas)
- Hoe moet ik dit gaan zaaien?
(dit kun je ook in het winkeltje vragen)
Slide 9 - Tekstslide
Excursie
- Je praat op een normale toon en volume
- Je bent beleeft
- Je zorgt dat anderen geen last van je hebben
Slide 10 - Tekstslide
Wat vond je leuk vandaag en waarom?
Slide 11 - Open vraag
Wat vond je minder leuk en waarom?
Slide 12 - Open vraag
Wat heb je geleerd?
1. Je weet dat zaaien een vorm van vermeerderen is 2. Je weet dat dit generatief vermeerderen of geslachtelijke voortplanting heet. 3. Je kent de verschillende manieren van zaaien 4. Je kent de eigenschappen van zaaigrond 5. Je weet hoe je verschillende zaaibakjes kunt maken
Slide 13 - Tekstslide
Huiswerk
Maken opdrachten van het werkblad zaaien
We bespreken dit in de volgende les
Slide 14 - Tekstslide
Verzorgingskaart maken
- Je ontvangt van je docent een opdracht
- Deze opdracht maak je alleen
- Je levert deze opdracht digitaal en op papier in