9/2

Unit 4
At the end of this lesson you can use much/many/ little/few correctly!
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Unit 4
At the end of this lesson you can use much/many/ little/few correctly!

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

much and many

much = veel
many = veel
Wanneer gebruiken we much en wanneer many?

Slide 3 - Tekstslide

Kijk naar de voorbeelden

wat zou de regel kunnen zijn?


I don't have much money.
How many friends do you have?
He has got many books.
They drink much coffee.

Slide 4 - Tekstslide

de regel
Much gebruik je voor "uncountable" nouns = znw die geen meervoud hebben bv money
Many gebruik je voor "countable"nouns = znw die een meervoud hebben bv coins

Slide 5 - Tekstslide

a lot of
In bevestigende zinnen wordt veel meestal vertaald met
a lot of
In vragende en ontkennende zinnen gebruik je altijd
much of many

Slide 6 - Tekstslide

I have got ...................................sisters.
A
MANY
B
MUCH

Slide 7 - Quizvraag

There is .........................wind today.
A
MANY
B
MUCH

Slide 8 - Quizvraag

This city has ... beautiful buildings.
A
much
B
many

Slide 9 - Quizvraag

7. Are there .... customers in the shop?
A
much
B
many

Slide 10 - Quizvraag

3. There isn't .... space left.
A
much
B
many

Slide 11 - Quizvraag

A LITTLE = een beetje (enkelvoud)

A FEW = een paar (meervoud)


I need a little more time.
Ik heb een beetje meer tijd nodig.

Jack eats a few fries.
Jack eet een paar frietjes.


LITTLE = weinig (enkelvoud)

FEW = weinig (meervoud)


My teacher has little patience.
Mijn lerares heeft weinig geduld.

We bought few books yesterday.
Wij kochten weinig  boeken gisteren.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

___ (weinig) people tell the truth!
A
little
B
few
C
a little
D
a few

Slide 14 - Quizvraag

___ (veel) girls watched Frozen
in the cinema.
A
much
B
few
C
a lot of
D
little

Slide 15 - Quizvraag

Bill didn't kill ___ (een paar) people,
he killed a lot.
A
little
B
few
C
a little
D
a few

Slide 16 - Quizvraag

The girl has ___ (weinig) sunshine
in her life.
A
little
B
few
C
a little
D
a few

Slide 17 - Quizvraag

Forrest didn't have ___ (veel) chocolates in his box.
A
a few
B
many
C
much
D
a little

Slide 18 - Quizvraag

He sang ___ (een beetje) better than last time.
A
little
B
few
C
a little
D
a few

Slide 19 - Quizvraag

Extra oefenen met 
much / many / a lot of?

Extra oefenen met
(a) little / (a) few?


Slide 20 - Tekstslide