Eco vmbo 3gl Rekenen met procenten

Economie
VMBO
3GL
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Economie
VMBO
3GL

Slide 1 - Tekstslide

Vandaag gaat de les over het (economisch) rekenen met procenten
Na deze les:

 Weten jullie wat procenten zijn

Weten jullie waarom het handig / nuttig is om procenten te berekenen

Kunnen jullie veel voorkomende economische berekeningen met procenten maken.

Slide 2 - Tekstslide

Waarom eigenlijk ?

Rekenen met procenten komt bij het vak economie vaak terug.

Het is dus handig als je de berekeningen begrijpt en kunt maken, dat maakt de vervolglessen een stuk makkelijker en interessanter.

Slide 3 - Tekstslide

Maar waarom rekenen die economen dan toch zoveel met procenten????

Slide 4 - Tekstslide

Vaak zeggen getallen niet zoveel ..

Procenten geven verhoudingen aan.
En dat is meestal veel interessanter.

Slide 5 - Tekstslide

Hoeveel winst maak ik ...
Als ik zeg dat ik een product met 50 euro winst verkoop dan weet je eigenlijk nog niet of ik een goede zakenman ben, want ..

Als de inkoop van dat product 1000 euro was maak ik maar 5% winst.
Als de inkoop van dat product 50 euro was maak ik wel 100% winst

Procenten zijn dus best handig!

Slide 6 - Tekstslide

Hier zijn 25 hokjes gekleurd. 25 van de honderd, dus 25/100 of 25%. Je ziet dat het gekleurde stukje 4 keer in het hele vierkant gaat. Het is dus 1/4.
25% = 25/100 = 1/4

Hier zijn 50 hokjes gekleurd. 50 van de honderd, dus: 50/100 of 50%. Je ziet ook dat de helft gekleurd is, dus ½.
50% = 50/100 = 1/2

Je kan je percentages bijvoorbeeld ook als hokjes voorstellen, misschien is dat wat duidelijker voor je.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Wist je dat een procent 1/100 deel is :-)

Slide 9 - Tekstslide

Informeel handelen (bewerkingen uitvoeren)
Deze stap slaan we in deze les over, de leerlingen zijn ver genoeg gevorderd om gelijk naar de stap “Voorstellen” te gaan. Een mogelijke uitwerking van deze stap zou de navolgende oefening kunnen zijn:
Voorbeeld:
Op het bureau liggen een onbekend aantal lege doosjes. De leerkracht vertelt dat er 128 potloden in de bak zitten en dat er 12 potloden in een doosje passen. De vraag is hoeveel doosjes er gevuld worden. Een leerling wordt naar voren gehaald die de potloden in de doosjes gaat doen.

Slide 10 - Tekstslide

Voorstellen – abstract (werkelijkheid adv denkmodellen)

Voorbeeld:
De stap van de afbeelding naar een abstracte voorstelling is snel gemaakt. Een groot vak met daarin het getal 128 en een aantal kleine vakken met daarin het getal 12. De link naar de werkelijkheidssituatie blijft nog steeds beschikbaar en de vraag is helder: Hoeveel van die kleine vakjes (doosjes) worden gevuld met 12 potloden?

Slide 11 - Tekstslide

Laten we bij het begin beginnen

75% van 320 kinderen van de school heeft een mobiele telefoon. Hoeveel kinderen zijn dat?

We kijken naar het plaatje

Slide 12 - Tekstslide

320 kinderen
75% van 320

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Voorstellen – concreet (werkelijkheidssituaties in concrete afbeeldingen)

Voorbeeld:
Op het bord komt een afbeelding van de concrete situatie: een aantal doosjes en daarnaast een hoop losse potloden. Bij de potloden wordt het getal 128 gezet. In een of meer doosjes worden 12 potloden ingetekend. Ook hier wordt het aantal erbij gezet. Bij alles wat de leerkracht tekent of laat tekenen wordt duidelijk in woorden uitgedrukt wat het betekend. Voortdurend wordt de koppeling gelegd naar het vorige handelingsniveau.

Slide 15 - Tekstslide

Winst berekenen
Frank koopt een tweedehands fiets voor € 820,00. Hij knapt hem op en verkoopt hem met 22% winst. Voor hoeveel heeft hij hem verkocht?

Het is  handig om eerst een ‘plannetje’ te maken:

De verkoopprijs is de inkoopprijs + de winst, dus €820 + winst =
Winst berekenen: eerst invullen wat je al weet en wat je moet uitrekenen . 
Het inkoopbedrag is 100%, en je moet weten hoeveel 22% daarvan is.

Slide 16 - Tekstslide

820 vakjes
820 vakjes + 22%    (180)

Slide 17 - Tekstslide

Frank koopt een tweedehands fiets voor € 820,00. Hij knapt hem op en verkoopt hem met 22% winst. Voor hoeveel heeft hij hem verkocht?

Het is  handig om eerst een ‘plannetje’ te maken:

De verkoopprijs is de inkoopprijs + de winst, dus €820 + winst =
Winst berekenen: eerst invullen wat je al weet en wat je moet uitrekenen . 
Het inkoopbedrag is 100%, en je moet weten hoeveel 22% daarvan is.

Het is handig als je nu nog even terugkijkt naar het oorspronkelijke plannetje, ziet het dat het die €180,40 bij het inkoopbedrag moet optellen. De fiets is dus verkocht voor €820 + €180,40 = €1000,40

Slide 18 - Tekstslide

Prijs exclusief BTW berekenen

Op dezelfde manier kan ook uitgerekend worden hoeveel de prijs van iets is zonder de btw. Voorbeeld:

In de folder staat een spel voor €48,40 (inclusief btw). De btw is 21%. Wat kost het spel zonder de btw?
Voor het spel is eigenlijk 121% betaald. Dus:

Slide 19 - Tekstslide

Deze is wat lastiger
Verkoopprijs     100 euro  (is 100%)
BTW                         21 euro  (is    21%)
                                --------------------
Consumenten  121 euro  (is 121%)
prijs

!!    Als je het spel koopt betaal je dus 121%.   !!

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Het wordt steeds lastiger. Bij de volgende berekeningen is het handig om de volgende stappen te gebruiken:


Stap 1: Wat is het probleem?      Wat ga je doen om het probleem op te lossen? 

Stap 2: Wat ga je doen?                Wat ga je uitrekenen? Wat doe je eerst? 

Stap 3: Wat heb je gedaan?        Heb je de bewerking correct uitgevoerd?

Slide 22 - Tekstslide

Formeel handelen in werkelijkheidssituaties (doen).
Op het formele niveau wordt aandacht geschonken aan de notatie. Hoe schrijven we dit op?: 128 : 12 = 10 rest 8. Het is uiteraard ondoenlijk om ook alle volgende sommen op deze concrete manier uit te werken. Zeker als bijvoorbeeld 168:14 gevraagd wordt. Maar de conceptuele rekenhandeling is zichtbaar en beschikbaar in de potloden en de doosjes. En bij elke volgende som kan de leerkracht de brug slaan tussen de verschillende handelingsniveaus ook al wordt het niet uitgevoerd. ‘Stel dat we 168 potloden hebben en dat er 14 in een doosje passen…’ En opnieuw via concreet tekenen en een abstract model naar de formele bewerking. 

Slide 23 - Tekstslide

Prijs incl. BTW berekenen (geheel naar deel)


Op een website staan de prijzen zonder btw vermeld. Er staat een partij frisdrank te koop voor €172 exclusief btw. Wat is de prijs inclusief 21% btw?

Slide 24 - Tekstslide

Je kan de vraag op verschillende manieren uitrekenen.

Probeer hat zelf eerst eens ... en kies het goede antwoord:
A
208
B
36,12
C
208,12
D
172,00

Slide 25 - Quizvraag

Deze som kan uitgerekend worden via de 1%-manier, dus:
Hier moet de €36,12 opgeteld worden bij €172, dat is €208,12.

Slide 26 - Tekstslide

Maar het gaat sneller door te bedenken dat €172 100% is, en dat je 121% moet betalen. Dus:

Slide 27 - Tekstslide

Naar 100% rekenen via 1% (deel naar geheel)

Gerard heeft nog €130,00 over van zijn spaargeld. Dat is nog maar 2% van wat hij eerst had. Hoeveel had hij eerst?

Eerst de informatie invullen uit de som, in dit geval weet je het deel (2%) en moet je het geheel (100%) uitrekenen.

Slide 28 - Tekstslide

We gaan het eerst weer zelf proberen.

Wat is het goede antwoord?
A
65
B
650
C
6500
D
65000

Slide 29 - Quizvraag


Gerard heeft nog €130,00 over van zijn spaargeld. Dat is nog maar 2% van wat hij eerst had. Hoeveel had hij eerst?

Eerst de informatie invullen uit de som, in dit geval weet je het deel (2%) en moet je het geheel (100%) uitrekenen.

Slide 30 - Tekstslide

Nog eentje ....
In de uitverkoop is een jas 20% afgeprijsd. Hij kost nu €72,00. Hoe duur was hij eerst?
Deze opgave wordt een stuk makkelijker als je bedenkt dat je maar 80% van de oorspronkelijke prijs betaald hebt. Je weet het deel (80%) en moet het geheel uitrekenen. Dan hoef je alleen maar in de verhoudingstabel te zetten wat je weet en dan reken je hem op dezelfde manier uit als de som hierboven:

Slide 31 - Tekstslide

Wat denk jij?
A
72
B
90
C
69

Slide 32 - Quizvraag

Nog eentje ....
In de uitverkoop is een jas 20% afgeprijsd. Hij kost nu €72,00. Hoe duur was hij eerst?
Deze opgave wordt een stuk makkelijker als je bedenkt dat je maar 80% van de oorspronkelijke prijs betaald hebt. Je weet het deel (80%) en moet het geheel uitrekenen. Dan hoef je alleen maar in de verhoudingstabel te zetten wat je weet en dan reken je hem op dezelfde manier uit als de som hierboven:

In dit geval had je ook kunnen delen door 80 om 1% te berekenen en dat vervolgens x 100 doen om bij de 100% te komen. Het antwoord blijft hetzelfde.

Slide 33 - Tekstslide

Percentages uitrekenen

Bij bovenstaande sommen zijn de percentages steeds aangegeven, en moet je uitrekenen hoeveel dat is. Maar er zijn ook sommen waarbij je juist de percentages moet uitrekenen.

Slide 34 - Tekstslide

Percentage korting berekenen
Een stoel is in de aanbieding van €620 voor €527. Hoeveel procent korting is er gegeven?
Bereken eerst het verschil tussen de oude en de nieuwe prijs. Dat is: €620 - €527= €93. Nu moet de vraag 'hoeveel procent is € 93 van € 620?' beantwoord worden. We zetten het weer in een verhoudingstabel. Eerst wat we al weten (hier onderstreept):

Slide 35 - Tekstslide

Een stoel is in de aanbieding van €620 voor €527. Hoeveel procent korting is er gegeven?
Bereken eerst het verschil tussen de oude en de nieuwe prijs. Dat is: €620 - €527= €93. Nu moet de vraag 'hoeveel procent is € 93 van € 620?' beantwoord worden. We zetten het weer in een verhoudingstabel. Eerst wat we al weten (hier onderstreept):

Dan wordt eerst 1% uitgerekend, en wordt berekend hoeveel keer het dan verkregen bedrag in €93 past. Dat is dus een deelsom: 93 : 6,20 = 15.

Slide 36 - Tekstslide

Percentage berekenen van een verhouding


In een klas van 25 kinderen zijn 5 kinderen ziek. Hoeveel procent is dat?

Slide 37 - Tekstslide

 5 van de 25, dat is 20 van de 100, oftewel: 20/100, oftewel: 20%. 

Slide 38 - Tekstslide

Van de 640 appels zijn er 128 rot. Hoeveel procent is dat?


Eerst weer invullen wat je al weet. Alle appels bij elkaar is 100% dus 640 is 100%

Slide 39 - Tekstslide

Daarna is het vaak een beetje uitproberen: ga ik 1% nemen en kijken hoe vaak dat in 128 gaat? Maar dan moet je rekenen met een kommagetal. 10% is in dit geval makkelijker!

Slide 40 - Tekstslide

Percentage prijsstijging berekenen
Soms weet je de nieuwe prijs en de oude prijs en moet je uitrekenen met hoeveel procent de prijs is gestegen. Voorbeeld:
De benzineprijs is binnen 1 jaar tijd gestegen van €1,20 naar €1,44 per liter. Hoeveel procent prijsstijging is dat?
Je rekent eerst uit hoe groot het verschil is tussen de twee prijzen. Dus 1,44 - 1,20 = 0,24. Het verschil is dus €0,24. Nu is de vraag hoeveel procent dat is van de oude prijs.

Slide 41 - Tekstslide

Percentage prijsstijging berekenen
Soms weet je de nieuwe prijs en de oude prijs en moet je uitrekenen met hoeveel procent de prijs is gestegen. Voorbeeld:
De benzineprijs is binnen 1 jaar tijd gestegen van €1,20 naar €1,44 per liter. Hoeveel procent prijsstijging is dat?
Je rekent eerst uit hoe groot het verschil is tussen de twee prijzen. Dus 1,44 - 1,20 = 0,24. Het verschil is dus €0,24. Nu is de vraag hoeveel procent dat is van de oude prijs.

De benzineprijs is dus met 20% gestegen. 

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Tekstslide