Interpunctie

Interpunctie
1 / 16
volgende
Slide 1: Woordweb
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Interpunctie

Slide 1 - Woordweb

Komma
Wanneer gebruik je een komma?

- Tussen delen van een opsomming: Ik koop sla, tomaat, melk en brood.
- Achter/voor een aangesproken persoon: Simon, wat doe je nu?
- Achter een uitroep: Au, dat deed pijn!
- Tussen een hoofdzin en een bijzin: Ik ga weg, omdat ik naar huis wil.
- Tussen twee werkwoorden/persoonsvormen in: Toen ze dat verteld had, begon iedereen te juichen 



Slide 2 - Tekstslide

Aanhalingstekens ''...''
Wanneer gebruik je aanhalingstekens?:

- Als je vertelt dat iemand iets zegt (directe rede): 
 Ik zei: "Ik wil naar huis".
"Wat eet jij?" vroeg Sandra.
- Titels:
 Ik vond "Spijt" een heel leuk boek.

Slide 3 - Tekstslide

Aan het einde van een zin
- Een punt: Ik koop een boek.

- Een vraagteken: Bij een vraag, Koop ik een boek?
- Een uitroepteken: Bij een uitroep, Ik schrik me rot!

Slide 4 - Tekstslide

Een ander woord voor het gebruik van leestekens is
A
punctueel
B
interpunctie
C
pedicure
D
publicatie

Slide 5 - Quizvraag

Welke is goed?
A
Als jullie klaar zijn mogen jullie gaan ?
B
Als jullie klaar zijn, mogen jullie gaan !

Slide 6 - Quizvraag

Kloppen de leestekens?
A
Robin zei: 'Wie gaat er mee naar de Mac?'
B
Robin zei Wie gaat er mee naar de Mac?
C
Robin zei: Wie gaat er mee naar de Mac?
D
Robin zei 'Wie gaat er mee naar de Mac?'

Slide 7 - Quizvraag

Ze gaf hem een klap in zijn gezicht en riep: "Jan je gaat nu mijn huis uit!"
A
De dubbele punt achter "riep" moet vervangen worden door een komma
B
Achter "gaat" moet een komma
C
Achter "Jan" moet een komma
D
Het uitroepteken moet vervangen worden door een punt

Slide 8 - Quizvraag

Als ik naar buiten ga doe ik mijn jas wel even aan. Achter welk woordje moet een komma?
A
Als
B
Ga
C
Doe
D
Jas

Slide 9 - Quizvraag

De meester zei "Je hebt weer een onvoldoende".
A
Er moeten geen aanhalingsteken in de zin
B
Achter weer moet een komma
C
Achter zei moet een komma
D
Achter zei moet een dubbele punt

Slide 10 - Quizvraag

Waar kloppen de leestekens?
A
Bert als je af bent mag je gaan zitten.
B
Bert, als je af bent mag je gaan zitten.
C
Bert, als je af bent, mag je gaan zitten.
D
Bert als je af bent, mag je gaan zitten.

Slide 11 - Quizvraag

Niet waar
Waar
Een zin eindigt altijd met een punt.
Tussen twee persoonsvormen zet je een komma.. 
Als je iemand aanspreekt, zet je een uitroepteken achter zijn of haar naam.
Een uitroepteken gebruik je bij een vraag.
Aanhalingstekens gebruik je als je een stukje tekst letterlijk overneemt.
Voor woorden zoals want, maar of omdat zet je een komma.
Leestekens maken het lezen makkelijker.

Slide 12 - Sleepvraag

Noteer de leestekens: Wat zullen we eten vroeg Chantal

Slide 13 - Open vraag

Herschrijf de zin met hoofdletters en leestekens:

Timo roept het is vakantie

Slide 14 - Open vraag

Er missen punten, komma's, vraagtekens, uitroeptekens en aanhalingstekens. Schrijf over en vul in.
1. Hoe laat begint de les morgen
2. Het is vandaag heel mooi weer vind je niet
3. Wow dat was een geweldige wedstrijd
4. Mijn lievelingskleuren zijn blauw rood en geel
5. “Wat een mooie hond” zei de vrouw
6. Ik kan niet wachten om op vakantie te gaan naar Italië Spanje en Griekenland
Ga je vanavond mee naar de bioscoop
Pas op er komt een auto aan
Wat een verrassing Ik had je niet hier verwacht
Hij vroeg wil je iets drinken
De docent zei stilte alstublieft we beginnen met de toets
Wanneer gaan we weer op schoolreis
Wat een prachtige dag vandaag toch
 
















Slide 15 - Tekstslide

Er missen punten, komma's, vraagtekens, uitroeptekens en aanhalingstekens. Schrijf over en vul in
7. Ga je vanavond mee naar de bioscoop

8. Pas op er komt een auto aan
9. Wat een verrassing Ik had je niet hier verwacht
10. Hij vroeg wil je iets drinken
11. De docent zei stilte alstublieft we beginnen met de toets
12. Wanneer gaan we weer op schoolreis
13. Wat een prachtige dag vandaag toch 





Slide 16 - Tekstslide