In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
2.1 Pinpas of portemonnee?
Slide 1 - Tekstslide
Hoe betaal jij het meest?
A
Portemonnee
B
Pinpas
Slide 2 - Quizvraag
2.1 Pinpas of portemonnee?
Na afloop van deze les kun/weet je:
twee soorten geld benoemen
twee ruilvormen opnoemen
saldo op een bankrekening uitrekenen.
Slide 3 - Tekstslide
2.1 Pinpas of portemonnee?
2 soorten geld:
Chartaal = munten en bankbiljetten. Je kunt het vastpakken.
Giraal = geld dat op je bank/betaalrekening staat. Je kunt het niet vastpakken.
Slide 4 - Tekstslide
Op mijn spaarrekening staat € 100. Is dit chartaal geld of giraal geld?
A
chartaal
B
giraal
C
geen van beide
D
beide
Slide 5 - Quizvraag
Wat is een ander woord voor contant geld?
A
giraal geld
B
chartaal geld
Slide 6 - Quizvraag
Sleep de begrippen naar de juiste afbeelding.
Giraal geld
Chartaal geld
Slide 7 - Sleepvraag
Het kopen van een spijkerbroek bij de H&M is ...
A
directe ruil.
B
indirecte ruil.
Slide 8 - Quizvraag
Sleep onderstaande situaties naar het juist begrip.
Chartaal geld
Giraal geld
Contactloos betalen
Betalen met euromunten
Betalen met creditcard
Geld overmaken
Slide 9 - Sleepvraag
Welk soort geld herken je?
1. Sofie betaalt bij de kassa van de AH met haar pinpas. 2. Sem betaalt bij de kassa van de AH met een biljet van € 20
A
Beide chartaal
B
Beide giraal
C
1= chartaal
2= giraal
D
1= giraal
2= chartaal
Slide 10 - Quizvraag
Wat gebeurt er als je geld opneemt?
Als je geld opneemt bij een geldautomaat dan daalt de hoeveelheid giraal geld en stijgt de hoeveelheid chartaal geld.
Slide 11 - Tekstslide
2.1 Pinpas of portemonnee?
Stel: Je brengt je verjaardagsgeld naar de bank om op je betaalrekening te zetten. Na een maand pin je bij de geldautomaat € 20 euro.
Wat gebeurt er met de geldsoorten?
1.
2.
3.
Slide 12 - Tekstslide
Yara pint €25 bij de geldautomaat. Met dit biljet betaalt zij de boodschappen. Welke bewering is juist?
A
De hoeveelheid chartaal geld daalt en giraal geld stijgt.
B
De hoeveelheid chartaal geld blijft en giraal geld stijgt.
C
De hoeveelheid chartaal geld stijgt en giraal geld daalt.
D
De hoeveelheid chartaal geld daalt en giraal geld blijft gelijk.
Slide 13 - Quizvraag
Als je contactloos betaalt, wat gebeurt er dan met jouw chartale en girale geld?
A
chartaal: blijft gelijk
giraal: neemt toe
B
chartaal: neemt toe
giraal: neemt toe
C
chartaal: neemt af
giraal: neemt toe
D
chartaal: blijft gelijk
giraal: neemt af
Slide 14 - Quizvraag
Creditcard
Betalen met de creditcard is een vorm van giraal betalen. De creditcardmaatschappij schiet het geld voor. Pas aan het eind van de maand worden de betalingen van je rekening afgeschreven.
Slide 15 - Tekstslide
Directe ruil
Indirecte ruil
Kan met goederen en diensten.
Slide 16 - Tekstslide
Joost wast de auto van Stijn. Stijn maakt daarom een vensterbank voor Joost.
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
Slide 17 - Quizvraag
Welk voorbeeld is GEEN voorbeeld van directe ruil?
A
banaan voor een pen
B
banaan voor geld
C
pen voor een appel
D
appel voor een banaan
Slide 18 - Quizvraag
Wat voor soort ruil zie je hiernaast?
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
C
Girale ruil
D
Chartale ruil
Slide 19 - Quizvraag
Wat voor soort ruil zie je hiernaast?
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil
C
Girale ruil
D
Chartale ruil
Slide 20 - Quizvraag
Bankrekening
Creditsaldo:
Bij een positief saldo, heb je geld te goed, je staat in de "plus".
Debetsaldo:
Als je meer uitgeeft dan tot je op je rekening hebt staan, ontstaat er een tekort. Zo een negatief saldo noem je ook wel 'rood staan'.
Slide 21 - Tekstslide
2.1 Pinpas of portemonnee? (deel 1)
Saldo = bedrag op je bankrekening/account staat
Slide 22 - Tekstslide
Saldo:
het bedrag dat op je bankrekening staat
DEB = debetsaldo:
het is een negatief saldo -> de bank heeft geld van jou te goed
CR = creditsaldo:
het is een positief saldo -> je hebt geld tegoed van de bank
Slide 23 - Tekstslide
Creditsaldo
positief saldo
geld op je rekening
Debetsaldo
negatief saldo
geld tekort op je rekening
Slide 24 - Tekstslide
Nieuw saldo berekenen
Oud saldo
+ Ontvangsten
- Uitgaven ------------
Nieuw saldo
Slide 25 - Tekstslide
2.1 Pinpas of portemonnee?
Hieronder zie je een deel van een bankafschrift.
Oud saldo = € 120. Wat is het nieuwe saldo?
Slide 26 - Tekstslide
Nieuw saldo berekenen
Oud saldo
+ Ontvangsten
- Uitgaven ------------
Nieuw saldo
Slide 27 - Tekstslide
Rekenafschrift
Vorige saldo €50
Ontvangen €20 +
Betaald €40 -
Nieuw saldo €30 → creditsaldo
Slide 28 - Tekstslide
Oud saldo €75. Oma maakt € 10 naar jou over. Je koopt broodjes (€ 5) en pennen (€ 3). Wat is het nieuwe saldo?
Slide 29 - Open vraag
Op het rekeningoverzicht van Mariah staat dat zij een creditsaldo heeft van €523,80
Zij heeft in de vakantie €125 uitgegeven aan een winterjas en €99 aan nieuwe schoenen
Haar salaris is overgemaakt (€126,40)
Het abonnement van haar mobiele telefoon is afgeschreven (€25)
Bereken het nieuwe saldo op haar bankrekening en noteer of dit debet of credit is.
523,80 - 125 - 99 + 126,40 - 25 = 401,20
Haar nieuwe saldo is €401,20 credit
Slide 30 - Tekstslide
2.1 Pinpas of portemonnee?
Na afloop van deze les kun/weet je:
twee soorten geld benoemen
twee ruilvormen opnoemen
saldo op een bankrekening uitrekenen.
Slide 31 - Tekstslide
Leren: 2.1
maken: Hoofdstuk 2 paragraaf 1
Filmpjes met uitleg over procenten staan in teams.
Huiswerk 12 januari 2021
Slide 32 - Tekstslide
Nabespreking
Hoe is het gegaan? Wat ging goed? Wat vond je moeilijk? Welke vragen heb je nog?