1.7 B Grammatica herhalen klas 2 en wwgez met wkww

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo g
• Leerjaar 2

Welkom!

Pak je boek, pen en zet je tas op de grond.

  

Zit klaar zodat we direct met de les kunnen beginnen.

Wat doen we deze les?

• Wat weet je al?
• Doel
• Zin ontleden
• Persoonsvorm/onderwerp/wwgezegde/lijdend voorwerp
• Vragen?
• Zelfstandig werken

Wat is een werkwoordelijk gezegde?

De mooie kat spint in haar mandje.
werkwoordelijk gezegde?

Doel

Aan het einde van de les(sen) kan ik:

-Een zin in zinsdelen verdelen

-De persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde met wederkerend werkwoord en lijdend voorwerp benoemen in een zin

Dit is vorig jaar allemaal al behandeld behalve het wederkerend werkwoord is nieuw

Vaste volgorde bij het ontleden

1. Onderstreep de persoonsvorm

2. Zet zinsdeelstrepen tussen de zinsdelen

3. Benoem het werkwoordelijk gezegde

4. Benoem het onderwerp

5. Benoem het lijdend voorwerp

Werkwoordelijk gezegde

Dat zijn dus alle werkwoorden in de zin!

Let op: 

1. Splitsbaar werkwoord=opeten

Jan eet zijn ijsje op. 

wg= eet op

2. Het woordje te hoort ook bij het gezegde: Fee zit in haar stoel te eten

wg= zit te eten

3. De woorden aan het kunnen bij het wg horen: Fee is aan het koken.

wg= is aan het koken

Werkwoordelijk gezegde met een wederkerend werkwoord

- zich vergissen  - zich gedragen  - zich schamen

Het woordje zich past zich steeds aan het onderwerp aan:

Ik schaam me / jij schaamt je / u schaamt u-zich / wij schamen ons/ jullie schamen je/u schaamt u-zich / zij schamen zich 

Dus als je een zin ontleedt, hoort dat woordje zich bij het werkwoordelijk gezegde. 

Samen oefenen

1. Ik las op een blog een artikeltje over een intelligente spiegel.

2. Dit spiegeltje met ingebouwde app analyseert je huid.

3. Daarna geeft hij tips voor huidverbetering.

4. Zou jij zo'n slim spiegeltje willen hebben? 

wg?
Ik was me in de ochtend en avond.

1. was me in de ochtend
2. was
3. me
4. was me

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
Het meisje maakte het vuur uit.

1. maakte
2. Het meisje maakte
3. maakte het vuur uit
4. maakte uit

wg?
Hoeveel euro heb jij betaald?

1. heb jij betaald
2. heb betaald
3. hoeveel euro
4. betaald

wg?
De agent deelt een bekeuring uit.

1. deelt uit
2. deelt
3. uit
4. deelt een bekeuring uit

Jorrit

wil

morgen

een appeltaart

bakken.

persoonsvorm

gezegde

onderwerp

Zelfstandig werken

Hoofdstuk 1.7 Grammatica

Opdracht: 9, 10, 11 en 14

- Test jezelf

- Versterk jezelf