Les 4

Welcome!
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Welcome!

Slide 1 - Tekstslide

LET OP! HET ENGELSE WOORD 'I' SCHRIJF JE ALTIJD MET EEN HOOFDLETTER, OOK AL STAAT HET MIDDEN IN DE ZIN!
The personal pronouns

Slide 2 - Tekstslide

 Personal Pronouns
Subject pronoun:
You 
He 
She 
It
We
You
They 
Object pronoun:
Me 
You 
Him
Her
It
Us
You
Them

Slide 3 - Tekstslide

Subject pronouns
(persoonlijke voornaamwoorden - onderwerpsvorm)

Slide 4 - Tekstslide

Object pronouns
(persoonlijke voornaamwoorden - voorwerpsvorm)

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide


Met zelfst. nw.
"This is ... book."


Zonder zelfst. nw.
"This book is ..." (NL "van ...")
Possessive Pronouns
  • my
  • your (ev)
  • his/her/its
  • our
  • your (mv)
  • their
- mijn
- jouw
- zijn/haar
- ons
- jullie
- hun
  • mine
  • yours (ev)
  • his/hers
  • ours
  • yours (mv)
  • theirs
- mij
- jou
- hem/haar
- ons
- jullie
- hun

Slide 7 - Tekstslide

Quiz Time!

Slide 8 - Tekstslide

Personal Pronouns
I
You
She
We
You
They
He
It
Jij/je
Wij/we
Zij (MV)
Ik
Jullie
Hij
Zij (EV)
Het

Slide 9 - Sleepvraag

Personal Pronouns
Me
You
Her
Us
You
Them
Him
It
Je/jou/u
Ons
Jullie 
Mij/me
Ze/hun/hen
Hem
Haar
Het

Slide 10 - Sleepvraag

Possessive Pronouns
Met zelfst. nw.
"... book"
My
Your (EV)
His
Our
Your (MV)
Their
Her
Its
ons
zijn
mijn
jouw
jullie
hun
haar

Slide 11 - Sleepvraag

Possessive Pronouns
Zonder zelfst. nw.
"This book is ..."
(van ...)
Mine
Yours (EV)
Hers
Ours
Yours (MV)
Theirs
His
Jou
Ons
Jullie 
Mij
Hen
Hem
Haar

Slide 12 - Sleepvraag

Personal pronoun
Possessive pronoun
he
her
they
your
we
my
our
it

Slide 13 - Sleepvraag

Vul aan:
___ (ik) am 12 years old.
A
You
B
He
C
They
D
I

Slide 14 - Quizvraag

Vul aan:
My friends are always nice to ___ (hen).
A
you
B
us
C
them
D
me

Slide 15 - Quizvraag

Vul aan:
___ (zij) is late for school.
A
They
B
She
C
He
D
It

Slide 16 - Quizvraag

Vul aan:
___ (hij) is taller than ___ (mij).
A
he / me
B
we / I
C
she / him
D
you / us

Slide 17 - Quizvraag

Are ___ (we) going to play football with ___ (haar)?
A
you / him
B
we / her
C
I / it
D
they / us

Slide 18 - Quizvraag