Paragraaf 4.1 - Een stroomkring maken

4.1 - Een stroomkring maken
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

4.1 - Een stroomkring maken

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen van paragraaf 4.1
  • Je kunt uitleggen hoe je een lamp laat branden. 
  • Je kunt de verschillende onderdelen van een stroomkring benoemen en beschrijven. 
  • Je kunt uitleggen welke stoffen geleiders en isolatoren zijn en daarvan een aantal voorbeelden geven.
  • Je kunt uitleggen op welke manier je de stroomsterkte meet. 
  • Je kunt rekenen met de eenheid van stroomsterkte.
  • Je kunt uitleggen wat een led is en hoe een led werkt.

Slide 2 - Tekstslide

Introductie
Je komt in huis allerlei apparaten tegen die op elektriciteit werken. Apparaten die veel elektrische energie nodig hebben, zoals een stofzuiger of een wasmachine, sluit je aan op het lichtnet. Andere apparaten, zoals een mobiele telefoon of een draadloze koptelefoon, halen de elektrische energie die ze nodig hebben uit batterijen of accu’s.

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Een gesloten stroomkring

Met een batterij kun je een lampje laten branden. Dat lukt alleen als de stroom van de batterij naar het lampje, door de gloeidraad van het lampje en weer terug naar de andere kant van de batterij kan stromen (zie figuur ). Er is dan een gesloten stroomkring. Als je de strookring onderbreekt, gaat het lampje weer uit.

Slide 5 - Tekstslide

Onderdelen van een stroomkring
Elk onderdeel van deze stroomkring heeft een eigen functie: 
• De batterij levert de elektrische energie. 
• De draden vervoeren de energie naar het lampje. De energie wordt van de batterij naar het lampje vervoerd en van het lampje weer terug naar de batterij. 
• Het lampje zet de elektrische energie om in licht en warmte. 
 
Een batterij kan maar een beperkte hoeveelheid elektrische energie leveren. Als die energie op is, zeg je dat de batterij ‘leeg’ is. Een oplaadbare batterij kan opgeladen worden, zodat hij opnieuw elektrische energie kan leveren. Met een niet-oplaadbare batterij gaat dat niet. Die gooi je bij het klein chemisch afval als hij leeg is.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Link

Isolerende en geleidende stoffen
Er zijn verschillende manieren om de onderdelen van een stroomkring met elkaar te verbinden. Meestal gebruik je daar snoeren voor. De elektrische stroom loopt door het koperdraad dat in zo’n snoer zit. De buitenkant van het snoer is van plastic. Daar loopt geen elektrische stroom doorheen (zie figuur ).

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Geleiders 
Stoffen waar een elektrische stroom gemakkelijk doorheen kan lopen, heten geleiders. Alle metalen zijn geleiders, maar het ene metaal geleidt beter dan het andere. Koper en aluminium geleiden bijvoorbeeld beter dan ijzer en lood. Koolstof is ook een geleider, al is het geen metaal.
Isolatoren 
Stoffen die een elektrische stroom niet of heel slecht doorlaten, heten isolatoren. Voorbeelden zijn rubber, glas en de meeste soorten plastic. Als een vaste stof geen metaal is, dan is het bijna altijd een isolator. Ook lucht is een goede isolator.

Slide 10 - Tekstslide

Wat is een geleider?
A
Lucht
B
Rubber
C
Aluminium
D
Kunststof

Slide 11 - Quizvraag

Geleiders laten de stroom ........ door
A
Goed
B
Slecht
C
Niet

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de eenheid voor stroomsterkte?
A
Meter
B
Volt
C
Ampere
D
Kilo

Slide 13 - Quizvraag

Hieronder staan 4 stoffen.
Welke stoffen zijn isolatoren?
A
goud
B
lucht
C
plastic
D
hout

Slide 14 - Quizvraag

In een gesloten stroomkring loopt de stroom door de geleidende delen van snoeren, lampjes of apparaten. 


In een gesloten stroomkring loopt de stroom door de geleidende delen van snoeren, lampjes of apparaten. Met een schakelaar kun je de stroom in- en uitschakelen (zie figuur). 

Als je de stroom inschakelt, komen twee geleidende delen in de schakelaar met elkaar in contact. De stroomkring wordt zo gesloten. Als je met de schakelaar de stroom uitschakelt, is er geen geleidende verbinding meer. De stroomkring is dan open en de elektriciteit kan niet meer naar de lamp stromen. Bij een open stroomkring kan de lamp dus niet branden.

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Bij een open stroomkring werken apparaten
A
Wel
B
Niet

Slide 17 - Quizvraag

Een open stroomkring
A
Laat elektronen rond stromen
B
Laat elektronen niet rond stromen

Slide 18 - Quizvraag

Een gesloten stroomkring bevat.....
A
Geen schakelaars
B
Geen isolatoren
C
Geen geleiders
D
Geen elektronen

Slide 19 - Quizvraag

De stroom meten
Als je een lampje op een batterij aansluit, gaat er een stroom door het lampje lopen. Met een stroommeter kun je meten hoe ‘sterk’ de elektrische stroom is. De stroomsterkte heeft als eenheid de ampère (A). Een stroommeter wordt daarom ook wel ampèremeter genoemd. Als de stroomsterkte klein is, meet je de stroom meestal in milliampère (mA). 
 
Omrekenen doe zo: 
1 mA = 0,001 A 
1 A = 1000 mA 
 
De stroomsterkte is op elke plaats in de stroomkring even groot (figuur 4). Het maakt dan ook niet uit waar je de stroommeter in de stroomkring opneemt: links of rechts van het lampje.

Slide 20 - Tekstslide

Twee manieren om de stroomsterkte te meten.
De stroomsterkte is op elke plaats in de stroomkring even groot (zie figuur ). Het maakt dan ook niet uit waar je de stroommeter in de stroomkring opneemt: links of rechts van het lampje. Je schakelt de stroommeter wel altijd in serie met het lampje.

Slide 21 - Tekstslide

de stroommeter plaats je altijd
A
in serie
B
bij de batterij
C
parallel

Slide 22 - Quizvraag

Vul het ontbrekende woord in:
Een ......... is een bron die elektrische energie levert!!!
A
voltmeter
B
spanningsbron
C
amperemeter

Slide 23 - Quizvraag

Vul in.
0,375 A =……………. mA

Slide 24 - Open vraag

Vul in.
56 mA =………….. A

Slide 25 - Open vraag

Naomi heeft een stroommeter met drie meetbereiken: 0-50 mA, 0-500 mA en 0-5 A. De stroomsterkte die ze wil meten, ligt tussen 350 en 1250 mA.
Welk meetbereik kan ze daarvoor het beste gebruiken?
A
0-5mA
B
0-500mA
C
0-5A

Slide 26 - Quizvraag

Opdrachten maken

Maken paragraaf 4.1 (opgave 1 t/m 13)

Slide 27 - Tekstslide