10-2 Groepen vergelijken (2)

10-2 Groepen vergelijken
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
WiskundeMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

10-2 Groepen vergelijken

Slide 1 - Tekstslide

Het vergelijken van twee groepen
  • Nominale variabelen: 
  1. Phi
  • Ordinale en kwantitatieve variabelen:
  1.  max.Vcp
  2. Effectgrootte
  3. Boxplot

Slide 2 - Tekstslide

Nominale variabelen
De associatiemaat bij een kruistabel is de phi-coëfficiënt.

Conclusie:                                Vuistregels:
groot verschil bij:                  phi < -0,4 of phi > 0,4
middelmatig verschil bij: -0,4       phi < -0,2 of 0,2 < phi       0,4
gering verschil bij:              -0,2        phi       0,2

Slide 3 - Tekstslide

phi-coëfficiënt (phi) berekenen



phi

phi

phi= 0,0999684.. 

=(60+53)(59+78)(60+59)(53+78)60785359
=11313711913146803127

Slide 4 - Tekstslide

Kwantitatieve variabele
Een variabele die uitgedrukt wordt in een getal

Voorbeelden: Lengte, gewicht, inkomen

Slide 5 - Tekstslide

Ordinale variabele
Onderscheid in categorieën en in die categorieën zit een volgorde

Voorbeelden:
Beoordeling: zeer mee oneens, mee oneens, neutraal, mee eens, zeer mee eens.
Opleidingsniveau: vmbo, mavo, havo, vwo

Slide 6 - Tekstslide

Ordinale variabele
Om het verschil te bepalen van groepen gebruik je bij ordinale variabelen de associatiemaat: 

Maximaal verschil in cumulatief percentage 

Vcp

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Twee ordinale eigenschappen vergelijken: Max Vcp

Slide 9 - Tekstslide

      uit een grafiek halen
Lees af waar het verschil het grootst is en bepaal dit verschil.
Bij 80 kg is het verschil het grootst, namelijk 95-50=45
Dus           = 45
Groot
Vcp
Vcp

Slide 10 - Tekstslide

Verschillen bij kwantitatieve variabelen
2: Effectgrootte (E) bepalen. Als bij twee groepen het gemiddelde en de standaardafwijking bekend is, gebruik je de associatiemaat effectgrootte. 
zorg ervoor dat X1 groter is dan X2, dan is de effectgrootte positief 
E=21(S1+S2)X1X2
_
_
X1=gemiddelde van 1
X2=gemiddelde van 2 
S1=standaardafwijking van 1
S2=standaardafwijking van 2 
_
_

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Twee gemeten eigenschappen vergelijken: Boxplot

Slide 15 - Tekstslide