In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 1 min
Onderdelen in deze les
Kapitel 4 Grammatica C Reflexive verben
Slide 1 - Tekstslide
doelen
herhalen grammatica Steigerungsstufen
je kent de vervoeging van wederkerende werkwoorden en voornaamwoorden in het Duits
huiswerk: vragen????
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Umlaut in vergrotende en overtreffende trap
hoofdregel
extra -e in de overtreffende trap
onregelmatig
interessant
alt
schön
viel
nah
billig
klein
hoch
jung
berühmt
lang
frisch
Slide 4 - Sleepvraag
Slide 5 - Tekstslide
Welk woord van vergelijking gebruik je?
"Die Jungen laufen .............. schnell."
A
als
B
wie
C
eben wie
D
gleich
Slide 6 - Quizvraag
Du bist größer .... ich.
A
als
B
wie
C
gleich
Slide 7 - Quizvraag
Es ist heute so schön ... gestern.
A
als
B
wie
C
gleich
Slide 8 - Quizvraag
Een wederkerend werkwoord
heeft een wederkerend voornaamwoord, zoals ‚zich‘
Voorbeelden: sich irren = zich vergissen
sich benehmen = zich gedragen sich anziehen = zich aankleden
Slide 9 - Tekstslide
Wederkerend werkwoord 'sich beeilen" (= haasten)
ich beeil emich ik haast me du beeil stdich jij haast je er/sie/es beeil t sich hij/zij/het haast zich wir beeil enuns wij haasten ons ihr beeil t euch jullie haasten je sie/Sie beeil ensich zij haasten zich/ u haast zich
Slide 10 - Tekstslide
Probiere es nun selbst aus ...
Slide 11 - Tekstslide
Vervoeg 'sich wehren' (= zich weren) in de 'ihr'-vorm
Slide 12 - Open vraag
Vervoeg 'sich gewöhnen' (= wennen) in de 'Sie'-vorm
Slide 13 - Open vraag
Vervoeg: 'sich freuen' (= zich verheugen) in de 'ich'-vorm
Slide 14 - Open vraag
Wederkerend werkwoord + lijdend vw.
Ich ziehe mich an (= ik kleed mij aan) Maar je kunt ook aangeven wat je aantrekt: Ich ziehe mirdas Kleid an
mir = wederkerende deel van het werkwoord (3e naamval) das Kleid = lijdend voorwerp > 4e naamval In zo‘n geval veranderen alleen de vorm bij: ich > mir du > dir
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Probiere es nun selbst aus ...
Slide 17 - Tekstslide
Ich wasche...
A
mich
B
mir
Slide 18 - Quizvraag
Ich wasche... die Hände.
A
mich
B
mir
Slide 19 - Quizvraag
Du kaufst ... neue Klamotten.
A
dich
B
dir
Slide 20 - Quizvraag
Du rasierst....
A
dich
B
dir
Slide 21 - Quizvraag
Wederkerend werkwoord + lijdend vw.
Ich ziehe mich an (= ik kleed mij aan) Maar je kunt ook aangeven wat je aantrekt: Ich ziehe mirdas Kleid an
mir = wederkerende deel van het werkwoord (3e naamval) das Kleid = lijdend voorwerp > 4e naamval In zo‘n geval veranderen alleen de vorm bij: ich > mir du > dir