thema 5 - Hoofdstuk 1 moeilijke woorden

thema 5
Vervoer
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

thema 5
Vervoer

Slide 1 - Tekstslide

Doel van vandaag
Ik luister goed naar de uitleg en doe actief mee

Ik ken de moeilijke woorden en de betekenis van de moeilijke woorden van thema 5

Slide 2 - Tekstslide

Het vervoer

Het vervoer

Slide 3 - Woordweb

Hoofdstuk 1 - moeilijke woorden
We gaan alle moeilijke woorden van bladzijde 11 en 12 bespreken en er mee oefenen.

Ga er goed voor zitten, want hier komen ze ......

Slide 4 - Tekstslide

Het abonnement



  • Het bewijs dat je betaald hebt om ergens regelmatig gebruik van te maken.

Slide 5 - Tekstslide

De boete
  • Het geld dat je als straf moet betalen.

Slide 6 - Tekstslide

De chauffeur
  • Iemand die een wagen bestuurt, bijvoorbeeld een auto of een bus

Slide 7 - Tekstslide

De conducteur
  • Iemand die in een trein of tram de vervoersbewijzen controleert

Slide 8 - Tekstslide

De dienstregeling
  • De vaste tijden waarop treinen, trams of bussen rijden

Slide 9 - Tekstslide

De file
  • Een lange rij met auto's die stilstaan of langzaam vooruitgaan.

Slide 10 - Tekstslide

De machinist
  • Iemand die een trein bestuurt

Slide 11 - Tekstslide

Het ongeluk        
  • Een onverwachte gebeurtenis die vaak schrik en soms pijn veroorzaakt.

Slide 12 - Tekstslide

Het openbaar vervoer
  • Alle treinen, bussen en trams en de metro  (waar iedereen gebruik van kan maken).

Slide 13 - Tekstslide

Het rijbewijs
  • Het bewijs dat je iets mag besturen, bijvoorbeeld een auto.

Slide 14 - Tekstslide

De spits
  • De momenten van de dag dat het heel druk is in het verkeer.

Slide 15 - Tekstslide

Het verkeer
  • Alle mensen, fietsen en voertuigen die op straat lopen of rijden.

Slide 16 - Tekstslide

Het vervoersbewijs
  • Een bewijs dat je betaald hebt voor een reis, zoals een treinkaartje.

Slide 17 - Tekstslide

Het vervoermiddel
  • Een middel waarmee jij je verplaatst.

Slide 18 - Tekstslide

De vertraging
  • Als je door omstandigheden later aankomt dan normaal.

Slide 19 - Tekstslide

Welk woord hoort bij deze betekenis:
"de momenten van de dag dat het heel druk is in het verkeer"
A
vervoersmiddel
B
rijbewijs
C
verkeer
D
spits

Slide 20 - Quizvraag

Welk woord hoort bij deze betekenis:
"iemand die een wagen bestuurt, bijvoorbeeld een auto of bus."
A
passagier
B
chauffeur
C
boete
D
conducteur

Slide 21 - Quizvraag

Wat betekent het woord:
"dienstregeling"

Slide 22 - Open vraag

Wat betekent het woord:
"abonnement"

Slide 23 - Open vraag

Ongeluk
Machinist
File
Openbaar vervoer
Verkeer

Slide 24 - Sleepvraag

Zelf aan de slag
Maak opdracht 3 t/m 5 in je boek.

Ben je klaar?
Ga naar Numo de eerste opdracht van 2023

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Link