15/10 H6 werkwoordspelling 2H6b

donderdag 15/10 2H6b
  • Tabblad Taalverzorging/spelling
  • na herfstvakantie: toets werkwoordspelling (telt mee, mag 1x herkanst worden, spiekbriefje met regels mag erbij)
  • maken blz. 160 opdracht 1-6 zin 1-4 van elke oefening + nakijken
  • test LessonUp
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

donderdag 15/10 2H6b
  • Tabblad Taalverzorging/spelling
  • na herfstvakantie: toets werkwoordspelling (telt mee, mag 1x herkanst worden, spiekbriefje met regels mag erbij)
  • maken blz. 160 opdracht 1-6 zin 1-4 van elke oefening + nakijken
  • test LessonUp

Slide 1 - Tekstslide

Test Werkwoordspelling
Hierna volgen 17 vragen. Je hebt per vraag 10 seconden (uitdaging!) om het goede antwoord te kiezen. Zorg dat je op tijd bent!

Slide 2 - Tekstslide

Ik ben benieuwd hoe lang hij het (uithouden).
A
uithoud
B
uithout
C
uithoudt

Slide 3 - Quizvraag

Zij (beoordelen) de gebeurtenis niet erg objectief.
A
beoordeeld
B
beoordeelt
C
beoordeeldt

Slide 4 - Quizvraag

(Worden) je nog opgenomen in de selectie van het eerste elftal?
A
Word
B
Wort
C
Wordt

Slide 5 - Quizvraag

Ik ben in 2009 (verhuizen) naar Amsterdam.
A
verhuisd
B
verhuist
C
verhuisdt

Slide 6 - Quizvraag

In de middeleeuwen (sterven) de mensen op veel jongere leeftijd.
A
storven
B
sterften
C
sterfden
D
stierven

Slide 7 - Quizvraag

(Beantwoorden) hij de post altijd zo laat?
A
Beantwoorde
B
Beantwoordde
C
Beantwoordden

Slide 8 - Quizvraag

Het (gebeuren) de laatste tijd steeds meer.
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt

Slide 9 - Quizvraag

(Branden) je handen niet aan die hete pan!
A
brant
B
brandt
C
brand

Slide 10 - Quizvraag

Hij zat op de plek waar hij wel vaker (uitrusten) na zware arbeid.
A
uitrustte
B
uitruste
C
uitrusten

Slide 11 - Quizvraag

(Vinden) je leraar het goed dat je met je iPhone speelt tijdens de les?
A
Vind
B
Vint
C
Vindt

Slide 12 - Quizvraag

Hij (geloven) niet dat dat mogelijk is met dat toestel.
A
geloofd
B
gelooft
C
geloofdt

Slide 13 - Quizvraag

Hij heeft al eerder op het circuit (racen) in deze nieuwe auto van Porsche.
A
geracet
B
geraced
C
geract

Slide 14 - Quizvraag

De (vergroten) foto's laten de oorzaak van het ongeluk duidelijk zien.
A
vergrote
B
vergrootte
C
vergrootten

Slide 15 - Quizvraag

Als je hem (ondervragen), moet je hem recht aankijken.
A
ondervraagd
B
ondervraagt
C
ondervraagdt

Slide 16 - Quizvraag

De wedstrijd (ontaarden) in een schoppartij waarna deze gestaakt werden.
A
ontaarde
B
ontaardden
C
ontaarden
D
ontaardde

Slide 17 - Quizvraag

De hondenpoep (verspreiden) een vreselijke geur in de hal.
A
verspreide
B
verspreidde
C
verspreiden

Slide 18 - Quizvraag

Weet je wel wat het (betekenen) als je werkwoordspelling echt beheerst!
A
betekend
B
betekent
C
betekende
D
betekente

Slide 19 - Quizvraag