Vocab 3.1 + 3.2 / phrases writing / a <> an / to be / present continuous / plural
Slide 10 - Tekstslide
a / an
Slide 11 - Tekstslide
(het lidwoord) een
a / an (1/2)
een
a
an
bij woorden die met een medeklinker-klank beginnen
bij woorden die met een klinker-klank beginnen
Het gaat om wat je hoort
Niet wat je schrijft/ziet
Slide 12 - Tekstslide
a / an (2/2)
een
banana
car
teacher
shoe
etc.
apple
elephant
onion
idiot
etc.
a uniform
a European
an hour
an x-ray
etc.
je zegt 'juniform'
je zegt 'jeuropean'
je zegt 'our'
je zegt 'exray'
Slide 13 - Tekstslide
plural
Slide 14 - Tekstslide
meervouden
meer dan één
zelfstandig naamwoord > +s
one car > ten cars
one teacher > nine teachers
plural
meervoud
Zelfstandig naamwoord met s-klank > +es
s-klank = -s/-sh/-ch/-x/-z
one box > four boxes
one quiz > eight quizzes
Zelfstandig naamwoord met -o > +es
one hero > eleven heroes
one tomato > six tomatoes
Zelfstandig naamwoord met mede klinker-y > -ies
one city > three cities
one baby > two babies
zelfstandig naamwoord met -f > ves
one wolf > seven wolves
one knife > four knives
altijd enkelvoud
hair / sheep / fish / etc.
altijd meervoud
trousers / glasses / scissors / etc.
onregelmatige meervouden
one man > six men / one child > two children / one person > five people
one tooth > nine teeth / one foot > eight feet / one mouse > three mice
Slide 15 - Tekstslide
a box
a scarf
a city
a foot
an arrow
shorts
a unicorn
boxes
scarves
cities
feet
arrows
shorts
unicorns
Solve the rebus, use a or an and make plural
Slide 16 - Tekstslide
to be
Slide 17 - Tekstslide
'to be' is het werkwoord 'zijn', dit werkwoord wordt erg vaak gebruikt.
to be (+,-, ?)
I
you
he
she
it
we
you
they
am
are
is
is
is
are
are
are
zijn
'm
're
's
's
's
're
're
're
am not
are not
is not
is not
is not
are not
are not
are not
am not
aren't
isn't
isn't
isn't
aren't
aren't
aren't
AmI ... ?
Are you ... ?
Ishe ... ?
Is she ... ?
Isit ... ?
Arewe ... ?
Are you ... ?
Arethey ... ?
Slide 18 - Tekstslide
present continuous
Slide 19 - Tekstslide
nu bezig / nu aan de gang
duurt een tijdje
am / are / is
+ werkwoord
+ ing
present continuous
tegenwoordige tijd
duurvorm
I
we
you
they
am
is
are
he
she
it
singing
working
playing
reading
eating
cycling
typing
helping
Slide 20 - Tekstslide
Dave and Frank are play table tennis. Jenny is talki on the phone. Molly is sitting and looking outside. Jason is eating crisps. Sam and Jess are watchin television. Jack is drawing a car. Toby is playing on his laptop. Amy is writing a story. Robert is cooking. a cake. Sarah is sleeping. Emma is listening to music. Catherine and Heidi are singing a song.
Make sentences. Use the present continuous.
are playing
is talking
is sitting and looking
is eating
are watching
is drawing
is playing
is writing
is baking
is sleeping
is listening
are singing
Slide 21 - Tekstslide
School uniform
make up
tie
trainers
trousers
jeans
skirt
blazer
blouse
rings
boots
Slide 22 - Sleepvraag
Listen: Schooluniform rules ... OK?
Do: Exercise 35, page 112, workbook A
In je boek
Slide 23 - Tekstslide
Slide 24 - Tekstslide
Exercise 35,page 112
Says school uniforms have a tradition.
Thinks his schooluniform is OK.
Hasn't got a school uniform.
Wants to go to school in Holland.
Lives in Southampton.
Adam
Jane
Monique
Henrietta
Pam
Slide 25 - Sleepvraag
Listen: Schooluniform rules ... OK?
Do: Exercise 36, page 112, workbook A
In je boek
Slide 26 - Tekstslide
Slide 27 - Tekstslide
Exercise36, page 112
b
b
a
c
c
Slide 28 - Tekstslide
Listen: Schooluniform rules ... OK?
Do: Exercise 37, page 112, workbook A
In je boek
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Tekstslide
Exercise37, page 112
1. It’s a tradition.
2. Pupils look smart in a uniform.
4. People don’t laugh at you because of what you’re wearing.
7. Pupils look the same.
Slide 31 - Tekstslide
Slide 32 - Tekstslide
Slide 33 - Tekstslide
Slide 34 - Tekstslide
Listen: Schooluniform rules ... OK?
Do: Exercise 38+39, page 113+114, workbook A
In je boek
Slide 35 - Tekstslide
Exercise 38, page 113
understand
smart, school uniform
skirt
fair
rules
the same
Put on
clear
take off
Slide 36 - Tekstslide
Exercise 39, page 114
eerlijk – fair
iemand – anyone
netjes – smart
lekker zittend – comfortable
stropdas – tie
regel – rule
modieus – fashionable
jasje – blazer
rok – skirt
helder – clear
Slide 37 - Tekstslide
Je gaat kijken naar een filmpje over een modeshow.
In de modeshow kiezen ze 'the greenest model'.
Wat denk je dat ze hiermee bedoelen?
Slide 38 - Woordweb
Watch: Dress green!
Do: Exercise 41a, page 114+115, workbook A
In je boek
Slide 39 - Tekstslide
Slide 40 - Tekstslide
Exercise 41a, page 114+115
b
a
b
b
a
b
Slide 41 - Tekstslide
Welke stelling past het beste bij jou?
A
Ik vind het handig als er ondertiteling bij staat. Dat helpt mij om het fimpje beter te begrijpen.
B
Ik vind ondertiteling niet fijn. Het stoort mij meer dan dat het mij helpt.
C
Ik merk vaak niet eens dat er ondertiteling is. Misschien lees ik het wel, maar dat weet ik niet zeker.