11-03-2024

11-03-2024
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansBeroepsopleiding

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

11-03-2024

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

¿Qué vamos a hacer hoy?
TB:
p. 89, ej. 4a: Oefenen iets voorstellen, accepteren en afwijzen.
WB:
p. 94, ej.6
p.95, ej.7,8,9,10
p.96, ej. 12

Slide 3 - Tekstslide

WB: p. 95, ej. 7, 8, 10

Slide 4 - Tekstslide

 TB p.88 - Ej. 3b: Quedar con amigos
Uitdrukkingen om iets af te spreken, een voorstel doen en aannemen of juist afwijzen:
¿Cómo quedamos? 
¿Dónde quedamos? 
¿A qué hora quedamos?
¿Qué tal delante de/ a las 20h / mañana?
in LA: nos encontramos (ontmoeten we elkaar), Sp: quedamos
Ej. 3b invullen

Slide 5 - Tekstslide


Let op bij het voorzetsel con met een voornaamwoord:

a, para, sin, de, etc. + :


ti

él, ella, usted

nosotros/as

vosotros/as

ellos. ellas, ustedes

con (met):


conmigo

contigo

con él, ella, usted

con nosotros/as

con vosotros/as

con ellos, ellas, ustedes

Slide 6 - Tekstslide

Een voorstel doen,
  •  aannemen en afwijzen
  • tijdstip en plaats afspreken

Slide 7 - Tekstslide

TB:
p.89, ej. 4a/b

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

WB: p. 95, ej. 9
Bedenk bij het volgende antwoord een passende vraag.
-Mejor el martes, es que el lunes tengo clase

Slide 10 - Open vraag

Bedenk bij het volgende antwoord een passende vraag.
-Delante del cine es perfecto

Slide 11 - Open vraag

Bedenk bij het volgende antwoord een passende vraag.
-¿Qué tal a las ocho?

Slide 12 - Open vraag

Bedenk bij het volgende antwoord een passende vraag.
-De acuerdo, delante de la piscina.

Slide 13 - Open vraag

Bedenk bij het volgende antwoord een passende vraag. -"¡Qué pena!, es que despuésde la clase no puedo."

Slide 14 - Open vraag

Bedenk bij het volgende antwoord een passende vraag.
"Buena idea, el viernes vamos al cine"

Slide 15 - Open vraag

TB: p. 90
Quedamos en el restaurante
5a: ¿Te gusta ir a comer fuera?/
¿con quién?/ ¿ cuándo?/¿con qué frecuencia? 
5b: Lee el texto:
-Actividades de tiempo libre
-actividades durante la comida
-tema de conversaciones

Slide 16 - Tekstslide

TB.p.90 oef. 6a
Comidas y bebidas con nombres de lugares

Slide 17 - Tekstslide

betrekkelijk vnw: que / donde
 TB.p.90. oef.6b: ¿ A qué platos se refieren estas frases? 

que = die, dat
donde = waar

Slide 18 - Tekstslide

que = die, dat

- Laura tiene una hermana que se llama Carmen.  = Laura heeft een zus die Carmen heet.
- Laura vive en un pueblo que está en España. = Laura woont in een dorp dat in Spanje ligt.
 
WB: oef.13,14,15
 donde = waar

 In combinatie met een plaats wordt donde gebruikt
- Laura vive en un pueblo donde hay una estación.
Laura woont in een dorp waar een station is.
                



                  


Slide 19 - Tekstslide

TB: p. 90oefening 6c - Maak  definities
Es una cosa que + werkwoord 3e persoon enkv. (sirve para viajar)
 


Es una persona que + werkwoord 3e persoon enkv. (construye casas)



 Es un lugar donde + werkwoord 3e persoon enkv.( puedes descansar)

Slide 20 - Tekstslide

Pagina 117 tekstboek 4.3 

Slide 21 - Tekstslide

Tekstboek p.91, ej.7b 

Slide 22 - Tekstslide

Deberes
TB:
p. 91, ej. 7a : Nacionalidades, 7b: Rellenar, 7c: Entrevista
WB
p.96, ej. 11, ej. 13
p. 97, ej.14, 15, 16
p. 98, ej. 17
+ stencil sobre "comida"

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide