Week 21 - Grammatica §4, 6 en 8

Week 21 - Grammatica §4, 6 en 8
1 / 52
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Week 21 - Grammatica §4, 6 en 8

Slide 1 - Tekstslide

Welkom th1b!
Telefoon thuis of in je kluis? Ga dan lekker zitten en leg klaar:

 - je schrift en pen;
  - je leesboek
 - Nieuw Nederlands

Laat je laptop nog even je tas. 









maandag 30 september 2024
Maandag 20 januari 2025

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen, na deze les:
  • weet je het werkwoordelijk gezegde van een zin te vinden.
Planning van deze les :

  • Lezen in je leesboek
  • Taalvoutje van de week
  • Herhaling Grammatica, §2 en §4 - Onderwerp met  quiz
  • Uitleg §6 - werkwoordelijk gezegde


Slide 3 - Tekstslide

Lezen in je leesboek
Je leest ongeveer 10 minuten in stilte.
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Taalvoutje van de week
Taaie milkshake!

Slide 5 - Tekstslide

Eindopdracht Thema D Helden - Interview je held

Vandaag: inleveren verbeterd interview                   
LET OP: dit is een GEPRINTE versie van jouw interview!

Dit kan nog tot einde dag. Vandaag is wel uiterlijke datum!

Geen printer? Deel het document met mij.

Slide 6 - Tekstslide

Cursus 5  - Grammatica
Planning komende weken:  
  • We doen paragrafen 2,4, 6 en 8 over Zinsdelen.
    §2 - Persoonsvorm en zinsdelen - vorige week gedaan, vandaag herhalen
    §4  - Onderwerp - vorige week gedaan, vandaag herhalen

    §6 - Werkwoordelijke gezegde - vandaag krijg je uitleg
    §8 - Lijdend voorwerp

  • Woensdag 29 januari: s.o. over Zinsdelen. De week ervoor oefentoets.


Slide 7 - Tekstslide

Vandaag: 


  • herhaling §2 - Persoonsvorm (pv) en zinsdelen en §4 - Onderwerp (ow)
  • uitleg over §6 werkwoordelijk gezegde (wg)

Slide 8 - Tekstslide

Quiztijd!


Wat weet jij nog over persoonsvorm, zinsdelen en onderwerp?
Start je laptop op en ga naar lessonup.app.

Slide 9 - Tekstslide

Let op 
Onderwerp (ow) van een zin niet verwarren met onderwerp van een tekst! 

Slide 10 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?

Jantien won gisteren de gouden medaille.
A
Jantien
B
won
C
gisteren
D
de gouden medaille

Slide 11 - Quizvraag

§2 - De persoonsvorm (pv)
De jongen gaat om tien uur slapen.
De persoonsvorm kun je op twee manieren vinden: met de tijdproef en de vraagproef

Manier 1: met de tijdproef
Zet de zin in een andere tijd: De jongen ging om tien uur slapen.
Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.

Manier 2: met de vraagproef
Maak van de zin een vraag met precies dezelfde woorden: Gaat de jongen om tien uur slapen? Het werkwoord dat vooraan staat, is de persoonsvorm.
pv
pv

Slide 12 - Tekstslide

Wat is de persoonsvorm?

Fiets jij elke ochtend naar school?
A
Fiets
B
jij
C
elke ochtend
D
naar school

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?

Wie heeft alle koekjes opgegeten?
A
Wie
B
heeft
C
alle koekjes
D
opgegeten

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de persoonsvorm?

Wanneer ben jij jarig?
A
Wanneer
B
ben
C
jij
D
jarig

Slide 15 - Quizvraag

Het onderwerp
Je zoekt eerst de persoonsvorm in een zin

Dan vraag je
WIE / WAT + persoonsvorm?

Het antwoord op die vraag is het onderwerp

Slide 16 - Tekstslide

Voorbeeld
  • De jongen gaat naar school
  • De persoonsvorm = gaat


  • Wie/wat + pv = onderwerp --> Wie/wat + gaat
  • Wie gaat (naar school?)


  • Onderwerp = de jongen

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het onderwerp?

Ik kan nu het onderwerp uit een zin halen.
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Mijn moeder doet altijd de boodschappen.
A
Mijn moeder
B
doet
C
altijd
D
de boodschappen

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Waarom lust jij geen spruitjes?
A
Waarom
B
lust
C
jij
D
geen spruitjes

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Voetbal is ook een sport voor meisjes.
A
Voetbal
B
is
C
een sport
D
voor meisjes

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het onderwerp?

Mevrouw Van Til legt het onderwerp uit.
A
Mevrouw Van Til
B
legt
C
het onderwerp
D
uit

Slide 22 - Quizvraag

§6 Werkwoordelijk gezegde
Overmorgen /wil /ik (ow)/mijn verjaardag /vieren

Hoeveel werkwoorden?
Welk werkwoord is de persoonsvorm (pv)?

  • Alle werkwoorden samen:werkwoordelijk gezegde (wg)
  • Soms heeft het wg maar één werkwoord (de persoonsvorm)
  • In zin hierboven staan drie werkwoorden: pv = wil, wg= wil gaan vieren

Slide 23 - Tekstslide

Zelf aan de slag
WAT?           Maak opdrachten 1, t/m 4 van §6 Werkwoordelijk gezegde
                      Online: cursus 5 Grammatica, §6 / boek: blz. 210-211
                      
HULP?         Theorie blz. 210/ online staat de theorie bij de opdrachten 
TIJD               9 minuten.
KLAAR?        Ga verder met opdracht 5



KLAAR?           


timer
9:00

Slide 24 - Tekstslide

Evaluatie
Je kunt nu het werkwoordelijk gezegde (wg) van een zin vinden.

Slide 25 - Tekstslide

Volgende les woensdag 22 januari
Maak opdracht 1 en 2 van §4 - Alinea's en kernzinnen
HOE? In je leerwerkboek blz 30-31 of op de laptop - cursus 1 Meer dan lezen, §4 - Alinea's en kernzinnen.   

Slide 26 - Tekstslide

Welkom th1b!
Telefoon thuis of in je kluis? Ga dan lekker zitten en leg klaar:

 - je schrift en pen;
  - je leesboek
 - Nieuw Nederlands

Laat je laptop nog even je tas. 









maandag 30 september 2024
woensdag 22 januari 2025

Slide 27 - Tekstslide

Lesdoelen, na deze les:
  • weet je het lijdend voorwerp in een zin te vinden.
  • Ken je de pv, ow, wg en lv.
Planning van deze les :

  • Lezen in je leesboek
  • Nakijken huiswerk voor vandaag
  • Korte herhaling Grammatica, §6 Werkwoordelijk gezegde
Volgend lesuur:
  • Uitleg §8 - Lijdend voorwerp
  • maken opdrachten §8


Slide 28 - Tekstslide

Lezen in je leesboek
Je leest ongeveer 10 minuten in stilte.
timer
10:00

Slide 29 - Tekstslide

Cursus 5  - Grammatica
Planning 
  • We doen paragrafen 2,4, 6 en 8 over Zinsdelen.
    §2 - Persoonsvorm en zinsdelen - vorige week gedaan vandaag herhalen
    §4  - Onderwerp - vorige week gedaan

    §6 - Werkwoordelijke gezegde - afgelopen maandag gedaan
    §8 - Lijdend voorwerp - vandaag gaan we ermee aan de slag

  • Donderdag 30 januari s.o. over Zinsdelen. Staat in Magister!
  • Morgen oefentoets.


Slide 30 - Tekstslide

Vandaag: 


  • herhaling §2 - Persoonsvorm (pv) en zinsdelen en §4 - Onderwerp (ow)
  • uitleg over §6 werkwoordelijk gezegde (wg)

Slide 31 - Tekstslide

Nakijken huiswerk voor vandaag
Maak opdrachten 1 t/m 4 van cursus 5 Grammatica §6 ZD Werkwoordelijk gezegde op je laptop of in je boek, blz. 210-211

Slide 32 - Tekstslide

opdracht 1 - Hoeveel werkwoorden staan er in de zin?

Zonder rekenmachine zou ik de toets ook best goed gemaakt kunnen hebben.

Na een moeizame zege op Excelsior heeft Vitesse een plek in de halve finale veroverd.

Thijs en Beau zullen hard moeten trainen voor de beklimming van de Alpe d’Huez.

Het liefst kijkt Winston ’s avonds naar een spannende detective op de televisie.

Slide 33 - Tekstslide

§6 Werkwoordelijk gezegde
Overmorgen /wil /ik (ow)/mijn verjaardag /gaan/vieren

Hoeveel werkwoorden?
Welk werkwoord is de persoonsvorm (pv)?

  • Alle werkwoorden samen: werkwoordelijk gezegde (wg)
  • Soms heeft het wg maar één werkwoord (de persoonsvorm)
  • In zin hierboven staan drie werkwoorden: pv = wil, wg= wil gaan vieren

Slide 34 - Tekstslide

§8 ZD Lijdend voorwerp
Zo vind je het lijdend voorwerp   
 - Met zijn hamer / heeft / de timmerman / de spijker / in de plank / geslagen.

  1. Noteer eerst persoonsvorm (pv), onderwerp (ow) en werkwoordelijk gezegde (wg).
    pv = heeft, ow = de timmerman, wg = heeft geslagen
  2. Stel dan de vraag: wat (wie) + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
    Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.
    Wat of wie heeft de timmerman geslagen?
    lv = de spijker
Tip: het lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.

Slide 35 - Tekstslide

Tip: het lijdend voorwerp begint 
nooit met een voorzetsel.
Wat zijn voorzetsels?

Slide 36 - Tekstslide

Samen aan de slag
WAT?           Maak opdracht 5 van §8 Lijdend voorwerp
HOE?            In tweetallen. In je leerwerkboek blz. 215 of op de laptop - cursus                          5 Grammatica, §8 ZD Lijdend voorwerp                        
HULP?         Theorie blz. 214/ online staat de theorie bij de opdrachten 
TIJD               5 minuten. Daarna klassikaal doornemen.





KLAAR?           


timer
5:00

Slide 37 - Tekstslide

Zelf aan de slag
WAT?           Maak opdrachten 1, t/m 4 opdracht 1 t/m 4 van §8 Lijdend voorwerp
HOE?            In je leerwerkboek blz 214-215 of op de laptop - cursus 5                                            Grammatica, §8 ZD Lijdend voorwerp                        
HULP?         Theorie blz. 214/ online staat de theorie bij de opdrachten 
TIJD               10 minuten.
KLAAR?        Ga verder met opdracht 6B en 7B (online) en 
                         §10 ZD mixopdrachten



KLAAR?           


timer
9:00

Slide 38 - Tekstslide

Evaluatie
Je kunt nu het lijdend voorwerp (lv) van een zin vinden.

Slide 39 - Tekstslide

Volgende les donderdag 23 januari
Huiswerk
Je hebt af: opdracht 1 t/m 2 van §8  Lijdend voorwerp
HOE? In je leerwerkboek blz 214-215 of op de laptop - cursus 5 Grammatica, §8 ZD Lijdend voorwerp   

Je gaat in de les de mixopdrachten maken over §2,4,6 en8

Slide 40 - Tekstslide

Welkom th1b!
Telefoon thuis of in je kluis? Ga dan lekker zitten en leg klaar:

 - je schrift en pen;
  - je leesboek
 - Nieuw Nederlands

Laat je laptop nog even je tas. 









maandag 30 september 2024
donderdag 23 januari 2025

Slide 41 - Tekstslide

Lesdoelen, na deze les:
  • Kun je de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow), het werkwoordelijk gezegde (wg) en het lijdend voorwerp (lv) van een in vinden. 
Planning van deze les :

  • Lezen in je leesboek
  • Herhaling §2,4,6, en 8  - indien nodig
  • Mixopdrachten  §10 maken, opd 1 t/m 6



Slide 42 - Tekstslide

Lezen in je leesboek
Je leest ongeveer 10 minuten in stilte.
timer
10:00

Slide 43 - Tekstslide

Cursus 5  - Grammatica
Planning 
  • We doen paragrafen 2,4, 6 en 8 over Zinsdelen.
    §2 - Persoonsvorm en zinsdelen - vorige week gedaan vandaag herhalen
    §4  - Onderwerp - vorige week gedaan

    §6 - Werkwoordelijke gezegde - afgelopen maandag gedaan
    §8 - Lijdend voorwerp - gisteren gedaan

  • Donderdag 30 januari s.o. over Zinsdelen. Staat in Magister!
  • Vandaag mixopdrachten maken om te oefenen voor het s.o.


Slide 44 - Tekstslide

Samen aan de slag
WAT?          Nakijken opdr 1 en 2, plus samen maken opdr. 3 en 4 van §8 

HOE?            In je leerwerkboek blz 214-215 of op de laptop - cursus 5                                            Grammatica, §8 ZD Lijdend voorwerp              
          
HULP?         Theorie blz. 214/ online staat de theorie bij de opdrachten 





KLAAR?           


Slide 45 - Tekstslide

Zelf aan de slag
WAT?           Maak §10 ZD Mixopdrachten 1 t/m 6
HOE?           Zelfstandig op op de laptop  - zachtjes overleggen mag                        
HULP?         Theorie blz. 202, 206, 210, 214 
TIJD               tot 10.05 uur
KLAAR?        Ga verder met opdracht 7B en 8B (online)



KLAAR?           


timer
1:00

Slide 46 - Tekstslide

Herhaling §2 - De persoonsvorm (pv)
De jongen gaat om tien uur slapen.
De persoonsvorm kun je op twee manieren vinden: met de tijdproef en de vraagproef

Manier 1: met de tijdproef
Zet de zin in een andere tijd: De jongen ging om tien uur slapen.
Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.

Manier 2: met de vraagproef
Maak van de zin een vraag met precies dezelfde woorden: Gaat de jongen om tien uur slapen? Het werkwoord dat vooraan staat, is de persoonsvorm.
pv
pv

Slide 47 - Tekstslide

Herhaling §2 - Zinsdelen
1. Zet eerst de persoonsvorm (pv) tussen streepjes
Krul /stond/ gisteren in het doel bij het Nederlands elftal.
            pv
2. Verander de volgorde van de zin:
Gisteren/ stond/ Krul in het doel bij het Nederlands elftal.
In het doel/ stond/ Krul gisteren bij het Nederlands elftal.
Bij het Nederlands elftal/ stond/ Krul gisteren in het doel.

3. Welke stukjes  blijven bij elkaar? 
Krul /stond/ gisteren/ in het doel/ bij het Nederlands elftal.

Slide 48 - Tekstslide

Herhaling §4 - Onderwerp (ow)
Het onderwerp van de zin is een mens, dier of ding. Het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar (beide enkelvoud of beide meervoud) .
Je kunt het onderwerp vinden door te vragen: wie of wat + persoonsvorm? Bijvoorbeeld: 
Stan leest zijn e-mail.
Vraag: Wie leest? Antwoord: Stan. Het onderwerp is Stan.

Soms bestaat het onderwerp uit meer woorden. Bijvoorbeeld:
Op zolder staan mijn oude fietsen.
Vraag: Wat staan? Antwoord: mijn oude fietsen. Het onderwerp is mijn oude fietsen.

Slide 49 - Tekstslide

§6 Werkwoordelijk gezegde
Overmorgen /wil /ik (ow)/mijn verjaardag /gaan/vieren

Hoeveel werkwoorden?
Welk werkwoord is de persoonsvorm (pv)?

  • Alle werkwoorden samen: werkwoordelijk gezegde (wg)
  • Soms heeft het wg maar één werkwoord (de persoonsvorm)
  • In zin hierboven staan drie werkwoorden: pv = wil, wg= wil gaan vieren

Slide 50 - Tekstslide

§8 ZD Lijdend voorwerp
Zo vind je het lijdend voorwerp:   
 - Met zijn hamer / heeft / de timmerman / de spijker / in de plank / geslagen.

  1. Noteer eerst de persoonsvorm (pv), het onderwerp (ow) en het werkwoordelijk gezegde (wg).
    pv = heeft, ow = de timmerman, wg = heeft geslagen
  2. Stel dan de vraag: wat (wie) + werkwoordelijk gezegde + onderwerp?
    Het antwoord op die vraag is het lijdend voorwerp.
    Wat of wie heeft de timmerman geslagen? lv = de spijker

Tip: het lijdend voorwerp begint nooit met een voorzetsel.

Slide 51 - Tekstslide

Volgende les woensdag 29 januari
Huiswerk
Leer de theorie van cursus 5 Grammatica - §2,4,6 en 8 
Maak mixopdrachten §10 - opdr. 1 t/m 6 af.
In de les maak je een oefentoets  

Maandag 27 januari geen Nederlands!

Slide 52 - Tekstslide