Klas 1 week 7 les 2

Bienvenu(e)s!

Lesdoelen (buts)

Je gaat nieuwe Franse woorden leren die te maken hebben met mensen en activiteiten beschrijven
Wat ga je doen?
Ga naar Arrêt Chapitre 5
Schrijf in jouw vocabulaireschrift/map 
met een vouw in het midden
links: Frans
rechts: Nederlands
de woorden/zinnen van voca E op
Klaar? Bedek de Nederlandse vertaling en kijk welke zinnen je al kent. Werk met * en potlood
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Bienvenu(e)s!

Lesdoelen (buts)

Je gaat nieuwe Franse woorden leren die te maken hebben met mensen en activiteiten beschrijven
Wat ga je doen?
Ga naar Arrêt Chapitre 5
Schrijf in jouw vocabulaireschrift/map 
met een vouw in het midden
links: Frans
rechts: Nederlands
de woorden/zinnen van voca E op
Klaar? Bedek de Nederlandse vertaling en kijk welke zinnen je al kent. Werk met * en potlood

Slide 1 - Tekstslide

Tips weektaak
Lees alvast de toetsinformatie door voor de toets op 29 februari
Deze vind je bij Bronnen onder Toetsen/evaluaties

Ex. 22 doen we tijdens de 2e les

Slide 2 - Tekstslide

Terugblik weektaak vorige week
Schrijf de maanden van het jaar op  (eerst zonder deze op te zoeken) en weet je de Franse vertaling nog van 
ochtend - middag - avond?

Kijk daarna in de naslag bij Voca B of je deze lijstjes nog kunt aanvullen

Slide 3 - Tekstslide

Reflectie/evaluatie
Noteer in jouw agenda en/of Daltonplanner wat je nog moet herhalen/oefenen/leren/doen

Denk ook aan het aanvullen van jouw persoonlijke woordenlijst t.b.v. de quickscan vocabulaire. (toetsdatum = 26 mei: zie toetsinformatie)




Slide 4 - Tekstslide

Lesdoelen/buts
Aan het eind van de les:
- Weet ik wat de passé composé is
- Hoe ik deze kan toepassen




Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Link

Welk hulpwerkwoord gebruik je bijna altijd bij de passé composé?
A
faire
B
être
C
avoir
D
aller

Slide 7 - Quizvraag

Uit hoeveel werkwoorden bestaat de passé composé?
A
1
B
2
C
3
D
4.5

Slide 8 - Quizvraag

Kies le passé composé
A
J'ai marché
B
Ils marchent
C
Tu vas marcher

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Link

Passé composé (Chapitre 5D)

Onderdeel 1: 
het hulpwerkwoord

Kies de vorm van avoir (hebben) die bij het onderwerp van de zin past. Let op: deze vormen van avoir moet je dus uit je hoofd kennen!
J'ai                      Ik heb
Tu as                  Jij hebt
Il/elle             Hij/zij heeft
On                   We hebben / 
                              men heeft
Nous avons     Wij hebben
Vous avez         Jullie hebben / 
                               u heeft
Ils/elles ont       Zij hebben

Slide 11 - Tekstslide

Kies de juiste vorm van avoir

Tu ....
A
avons
B
as
C
ont
D
a

Slide 12 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van avoir

On ....
A
avons
B
as
C
ont
D
a

Slide 13 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van avoir

Vous ....
A
avons
B
ont
C
avez
D
ai

Slide 14 - Quizvraag

Kies de juiste vorm van avoir

J' ....
A
avons
B
ont
C
avez
D
ai

Slide 15 - Quizvraag

J'
Tu
Il/elle/on
Nous
Vous
Ils/elles
a
avons
ai
avez
as
ont

Slide 16 - Sleepvraag

Bij de volgende vragen moet je aangeven of het een présent of een passé composé is. 

Geheugensteuntje:
de passé composé bestaat altijd uit 2 delen 
(het hulpwerkwoord en het voltooid deelwoord)

Slide 17 - Tekstslide

On a habité
A
présent
B
passé composé

Slide 18 - Quizvraag

Ma mère demande
A
présent
B
passé composé

Slide 19 - Quizvraag

nous habitons
A
présent
B
passé composé

Slide 20 - Quizvraag

elle a regardé
A
présent
B
passé composé

Slide 21 - Quizvraag

nous avons écouté
A
présent
B
passé composé

Slide 22 - Quizvraag

Ils (envoyer, passé composé)
A
ont envoyé
B
sont envoyé
C
envoyais
D
envoyait

Slide 23 - Quizvraag

tu - parler

passé composé
A
tu as parlé
B
tu est parlé
C
tu parles
D
tu parle

Slide 24 - Quizvraag

vous - manger

passé composé
A
vous mangez
B
vous avez mangé
C
vous êtes mangé
D
vous mangons

Slide 25 - Quizvraag

Zet in de goede vorm:
On (passé composé, passer) __________
A
a passer
B
as passé
C
ont passer
D
a passé

Slide 26 - Quizvraag

Open vragen
In het laatste gedeelte van deze quiz moet je de passé composé zelf kunnen schrijven.

Als je de vormen van avoir nog niet helemaal beheerst, leer deze dan eerst weer uit je hoofd .

Slide 27 - Tekstslide

Jullie hebben Parijs bezocht.
A
Vous avez visité Paris.
B
Vous allez visiter Paris.
C
Vous visitez Paris.
D
Vous avez visiter Paris.

Slide 28 - Quizvraag

Voorbeelden
1. Je + danser             --> J'ai dansé
2. Vous + danser       --> Vous avez dansé
3. Tu + écouter           --> Tu as écouté
4. Ils + écouter            --> Ils ont écouté
5. Nous + regarder   --> Nous avons regardé
6. Elle + regarder       --> Elle a regardé

Slide 29 - Tekstslide

Zet in de passé composé:
Je + bavarder

Slide 30 - Open vraag

Zet in de passé composé:
Elle + jouer

Slide 31 - Open vraag

Zet in de passé composé:
Tu + commencer

Slide 32 - Open vraag

Zet in de passé composé:
Il + habiter

Slide 33 - Open vraag

Zet in de passé composé:
On + danser

Slide 34 - Open vraag

Zet in de passé composé:
Tu + chercher

Slide 35 - Open vraag

Zet in de passé composé:
Il + aimer

Slide 36 - Open vraag

Zet in de passé composé:
Je + chanter

Slide 37 - Open vraag

Zet in de passé composé:
Nous + manger

Slide 38 - Open vraag

Zet in de passé composé:
Elles + porter

Slide 39 - Open vraag

Klaar? Ga zelfstandig aan de slag met de weektaak
Maken van de oefeningen en/of leren van de vocabulaire
In stilte werken zolang de timer loopt.

Slide 40 - Tekstslide