Meewerkend voorwerp

Meewerkend voorwerp​
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Meewerkend voorwerp​

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het meewerkend voorwerp?
1. Het meewerkend voorwerp is het deel van de zin dat meewerkt aan een handeling. Vaak is het een persoon, maar het kan ook een ding zijn. ​

2. Het meewerkend voorwerp hangt samen met persoonsvorm, onderwerp, gezegde, werkwoordelijk gezegde​.

Slide 2 - Tekstslide

Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
- 1 Zoek de persoonsvorm​
- 2 Zoek het onderwerp​
- 3 Zoek het gezegde​
- 4 Zoek het lijdend voorwerp​
- 5 Stel de vraag: aan wie/voor wie + gezegde ​
  + onderwerp (lijdendvoorwerp)?​

Slide 3 - Tekstslide

Handig om te weten
- Een meewerkend voorwerp is degene die iets ontvangt, of van wie iets word afgenomen.​
- Een meewerkend voorwerp is meestal een levend wezen.
- Er staat altijd maximaal maar één meewerkend voorwerp in een zin.​
- Niet elke zin hoeft een meewerkend voorwerp te hebben.​
- Als een meewerkend voorwerp begint met "aan" "voor" of "bij" zou je de voorzetsels moeten kunnen weglaten. ​
- Bijvoorbeeld: hij geeft het cadeau "aan" haar. Hij geeft haar het cadeau.
  Om dit te doen zou je de zin soms wel een beetje moeten aanpassen.​

Slide 4 - Tekstslide

voorbeeld zinnen van het meewerkend voorwerp​
- 1 Het meisje geeft de kippen voer. ​
  Aan wie geeft (gezegde) het meisje (onderwerp) voer (lijdendvoorwerp)?​
  Aan "de kippen" (meewerkend voorwerp)​
- 2 De regering geeft het onderwijs extra geld.​
  Aan wie geeft (gezegde) de regering (onderwerp) extra geld (lijdendvoorwerp)? ​
  Aan "de regering" (meewerkend voorwerp)​
-3 Ze hebben de bezoekers bij de opening een leuke verassing gegeven. ​
   Aan wie gaven (gezegde) ze (onderwerp) een leuke verrassing bij de opening ​
   (lijdendvoorwerp)? Aan "de bezoekers" (meewerkendvoorwerp)

Slide 5 - Tekstslide

Wat is het meewerkendvoorwerp in deze zin:
Ik gaf hem een cadeau.
A
gaf
B
hem
C
ik
D
cadeau

Slide 6 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin:
Hij mailt zijn collega de documenten.
A
mailt
B
zijn collega
C
de documenten
D
hij

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin:
Julia en Kim gaven een cadeautje aan hun moeder.
A
gaven
B
een cadeautje
C
aan hun moeder
D
julia en kim

Slide 8 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin:
ik vroeg (aan) haar of ze nog op vakantie ging.
A
ik vroeg
B
(aan) haar
C
ging
D
vakantie

Slide 9 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin:
Mijn vriend geeft de poes en de hond hun eten.
A
mijn vriend
B
hun eten
C
geeft
D
de poes en de hond

Slide 10 - Quizvraag

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin:
Hij laat al zijn geld na aan goede doelen.
A
aan goede doelen
B
hij laat
C
zijn geld
D
goede doelen

Slide 11 - Quizvraag