Les 9: ongeslachtelijke voortplanting

Les 9: ongeslachtelijke voortplanting
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Les 9: ongeslachtelijke voortplanting

Slide 1 - Tekstslide

Inhoud
-Herhalingsopgaven
-Extra uitleg
-Opgave ongeslachtelijke voortplanting
-Filmpjes

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt uitleggen dat bij ongeslachtelijke voortplanting de nakomelingen dezelfde erfelijke eigenschappen hebben als de ouder.
  • Je kunt voorbeelden geven van ongeslachtelijke voortplanting. 

Slide 3 - Tekstslide

In de afbeelding is een bloem van een appelboom getekend. Er heeft bevruchting plaatsgevonden.

Wat ontwikkelt zich na de bevruchting uit het vruchtbeginsel?
A
een appel
B
een appelpit
C
het klokhuis van een appel
D
het vruchtvlees van een appel

Slide 4 - Quizvraag

In de afbeelding is een doorgesneden mandarijn getekend. Deze mandarijn bevat vier zaden en is na bevruchting uit een mandarijnenbloem gegroeid.

Hoeveel vruchtbeginsels zijn er betrokken geweest bij de vorming van deze mandarijn?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 5 - Quizvraag

Hier staat een bewering over reservevoedsel.

Een zaad bevat reservevoedsel voor het kiemplantje dat uit een kiem kan ontstaan
A
juist
B
onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Hier staan enkele gebeurtenissen die een rol spelen bij de vruchtvorming.
1 Een bevruchte eicel ontwikkelt zich tot een kiem.
2 De kern van een stuifmeelkorrel versmelt met de eicelkern.
3 Er ontstaat een rijpe vrucht.

In welke volgorde treden deze gebeurtenissen op bij het ontstaan van een zaad?
A
1-2-3
B
1-3-2
C
2-3-1
D
2-1-3

Slide 7 - Quizvraag

In de afbeelding zijn een druiventros en een doorgesneden druif getekend. Een druif is een vrucht. De druiven van de tros bevatten gemiddeld vijf pitten.

Hoeveel vruchtbeginsels zijn er bij de vorming van deze druiventros betrokken geweest?
A
slechts één vruchtbeginsel
B
vijf vruchtbeginsels
C
ongeveer 30 vruchtbeginsels
D
ongeveer 150 vruchtbeginsels

Slide 8 - Quizvraag

Noem 3 manieren van verspreiding zaden:

Slide 9 - Open vraag

Hoe worden deze
zaden verspreid?
A
wind
B
dieren
C
bloem zelf

Slide 10 - Quizvraag

Je ziet.....
A
bestuiving
B
verspreiding zaden

Slide 11 - Quizvraag

Een nieuwe plant
Een zaad ontstaat uit een zaadbeginsel waarvan de eicel is bevrucht. Als bij voortplanting bevruchting plaatsvindt, noem je dat geslachtelijke voortplanting. Bij zaadplanten vindt geslachtelijke voortplanting plaats als de kern van een stuifmeelkorrel versmelt met de kern van een eicel.
Zaadplanten kunnen zich ook voortplanten zonder bevruchting. Een deel van de plant groeit dan uit tot een nieuwe plant. Dit noem je ongeslachtelijke voortplanting. In de afbeelding zie je hier een voorbeeld van. Bij deze plant groeien aan de rand van de bladeren kleine plantjes. Als deze plantjes afvallen en op de grond (aarde) terechtkomen, kunnen ze elk uitgroeien tot een nieuwe plant.

Slide 12 - Tekstslide

Knollen
Er zijn nog verschillende andere manieren waarop ongeslachtelijke voortplanting plaatsvinden.
Bij aardappelplanten vindt ongeslachtelijke voortplanting plaats door middel van knollen. Je hebt geleerd dat veel planten in de herfst reservevoedsel opslaan in hun wortels. Andere planten slaan reservevoedsel op in het onderste deel van de stengel, dat onder de grond zit. Als zo'n stengel verdikt is, noemen we het een knol.
Een aardappel is een knol. Een knol heeft knoppen. Bij een aardappel worden die knoppen 'ogen' genoemd (zie afbeelding links). In het voorjaar gaan die knoppen uitlopen. Uit een knop die uitloopt, groeit een aardappelplant. Een deel van de plant groeit op deze manier uit tot een nieuwe plant (zie afbeelding rechts). 

Slide 13 - Tekstslide

Bollen
Uien, narcissen en tulpen zijn bolgewassen. Bij bolgewassen vindt ongeslachtelijke voortplanting plaats door bollen. In de afbeelding links zie je de bol van een narcis. Een bol bestaat uit een bolschijf met rokken. Rokken zijn verdikte bladeren met veel reservevoedsel. Tussen de rokken bevinden zich knoppen.
Tulpenbollen worden in het najaar in de grond gestopt. Als de tulpenbol in het voorjaar gaat uitlopen, ontstaat uit een van de knoppen (de eindknop) een plant. Een deel van de plant groeit op deze manier uit tot een nieuwe plant.

Slide 14 - Tekstslide

Uitlopers en wortelstokken
In de afbeelding zie je een aardbeienplant. Aardbeiplanten vormen uitlopers over de grond(zie afbeelding links). Dat zijn stengels waaraan op bepaalde plaatsen jonge planten ontstaan. Als deze jonge planten worden gescheiden van de ouderplant, ontwikkelen ze zich verder zelfstandig. Uit een deel van een aardbeiplant (een jonge plant aan een uitloper) kan ze een nieuwe aardbeiplant ontstaan. Bij een lelietje-van-dalen groeien jonge planten uit wortelstokken onder de grond (zie afbeelding rechts). Ook wortelstokken zijn stengels waaraan jonge planten ontstaan. Als deze jonge planten van de ouderplant wordt gescheiden, ontwikkelen ze zich verder zelfstandig. 

Slide 15 - Tekstslide

Stekken
Plantenkwekers maken veel gebruik van ongeslachtelijke voortplanting. Ze noemen dit het vermeerderen van planten. Planten vermeerderen kun je ook zelf doen, bijvoorbeeld door een kamerplant te stekken.  Hierbij wordt een stukje stengel in een potje met water gezet. Het stengeltje gaat dan wortels vormen. Als de wortels groot genoeg zijn, wordt het stengeltje in potgrond gezet en kan het uitgroeien tot een nieuwe plant.

Slide 16 - Tekstslide

Weefselkweek
Een andere manier van vermeerderen is weefselkweek (zie afbeelding). Hierbij snijdt een kweker knoppen van een plant. Zo’n afgesneden knop noem je een groeipunt. De kweker doet de groeipunten in buisjes met een speciale voedingsbodem. De groeipunten groeien uit tot kleine plantjes. Na ongeveer zes weken zijn aan elk plantje nieuwe groeipunten ontstaan. Door deze groeipunten opnieuw in buisjes met voedingsbodem te zetten, ontstaan er steeds meer plantjes. Binnen een jaar kunnen op deze manier uit één plant meer dan vijftigduizend nieuwe planten worden gemaakt, die allemaal dezelfde erfelijke eigenschappen hebben.

Slide 17 - Tekstslide

Verder lezen
Lees nog eens over ongeslachtelijke voortplanting via deze link:
https://maken.wikiwijs.nl/140715#!page-5087769

Slide 18 - Tekstslide

Is sprake van geslachtelijke of van ongeslachtelijke voortplanting?

1 - Bij voortplanting vindt bevruchting plaats.
2 - Een deel van een organisme groeit uit tot een nieuw organisme.
A
1. ongeslachtelijk, 2. ongeslachtelijk
B
1. geslachtelijk, 2. geslachtelijk
C
1. ongeslachtelijk, 2. geslachtelijk
D
1. geslachtelijk, 2. ongeslachtelijk

Slide 19 - Quizvraag

Is sprake van geslachtelijke of van ongeslachtelijke voortplanting?

1 - Voortplanting met geslachtscellen.
2 - Alle nakomelingen hebben dezelfde erfelijke eigenschappen.
A
1. ongeslachtelijk, 2. ongeslachtelijk
B
1. geslachtelijk, 2. geslachtelijk
C
1. ongeslachtelijk, 2. geslachtelijk
D
1. geslachtelijk, 2. ongeslachtelijk

Slide 20 - Quizvraag

Een bekende kamerplant is kindje-op-moeders-schoot. Bij deze kamerplant ontstaan aan het begin van de bladschijf jonge plantjes (zie afbeelding). Als je deze jonge plantjes in potgrond zet, groeien ze uit tot nieuwe planten.
Zijn deze nieuwe planten ontstaan door geslachtelijke of ongeslachtelijke voortplanting? Leg je antwoord uit.

Slide 21 - Open vraag

Een uitloper en een wortelstok zijn beide stengels waaraan jonge planten ontstaan.

Wat is het verschil tussen uitlopers en wortelstokken?

Slide 22 - Open vraag

Geef zes manieren van ongeslachtelijke voortplanting bij planten.

Slide 23 - Open vraag

Welke manieren van ongeslachtelijke voortplanting bij planten kunnen alleen plaatsvinden met behulp van de mens?

Slide 24 - Open vraag

In welk orgaan slaan bollen en knollen hun reservevoedsel op?
1 - bollen:
2 - knollen:
A
1. stengels, 2. wortels
B
1. bladeren, 2. stengels
C
1. zaden, 2. bladeren
D
1. wortels, 2. stengels

Slide 25 - Quizvraag

Je hebt een plant met bonte (meerkleurige) bladeren. Hier wil je er meer van hebben.

Bij welke methode is de kans het grootst dat de nieuwe planten ook bonte bladeren zullen hebben?
A
kruisbestuiving
B
weefselkweek
C
zelfbestuiving

Slide 26 - Quizvraag

Van een siernetel kun je takjes afsnijden en in potgrond zetten. De takjes zullen dan uitgroeien tot nieuwe planten. In een experiment worden van een siernetel met rode bladeren zestien takjes afgesneden en gepoot. Sommige planten die hieruit groeien, hebben groene bladeren en andere rode.

Hoe kan dit?
A
Ze hebben niet allemaal dezelfde erfelijke eigenschappen.
B
Ze zijn in verschillende omstandigheden opgegroeid.

Slide 27 - Quizvraag

Een aardbeienplant kan zich voortplanten met uitlopers.

Kan een aardbeienplant zich ook geslachtelijk voortplanten? Leg je antwoord uit.

Slide 28 - Open vraag

Een aardbeienkweker heeft een ras dat zoete aardbeien geeft en een ras met stevige aardbeien. Hij wil deze twee eigenschappen combineren in één nieuw ras aardbeien. Van dit nieuwe ras wil hij vervolgens hele velden vol hebben voor de verkoop.

Heeft de kweker hiervoor geslachtelijke, ongeslachtelijke of beide vormen van voortplanting nodig? Leg je antwoord uit.

Slide 29 - Open vraag

In de afbeelding zie je knoflook. Elk knoflookteentje bestaat uit twee rokken en een knop.

Is knoflook een bol of een knol? Leg je antwoord uit.

Slide 30 - Open vraag

In de afbeelding zie je radijsjes.

Is radijs een bol of een knol? Leg je antwoord uit.

Slide 31 - Open vraag

Stel 1 vraag over iets dat je deze les nog niet zo goed hebt begrepen

Slide 32 - Open vraag

Schrijf 2 dingen op die je deze les geleerd hebt.

Slide 33 - Open vraag

Slide 34 - Video