In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
§2.3 Religie, wetenschap en filosofie
Slide 1 - Tekstslide
Invalshoeken
Economisch:
wat zijn de middelen van bestaan?
Denk hierbij bijvoorbeeld jagen en verzamelen, landbouw, industrie.
Hoe komen mensen aan hun inkomsten?
Slide 2 - Tekstslide
Invalshoeken
Politiek-bestuurlijk:
hoe wordt de samenleving bestuurd?
Wie is de baas?
Welke regels en wetten zijn er?
Slide 3 - Tekstslide
Invalshoeken
sociaal:
dit gaat bijvoorbeeld over de leefomstandigheden van mensen en de verschillende sociale lagen.
Zijn er grote verschillen tussen mannen/vrouwen en arm/rijk?
Leven de mensen in de stad of op het platteland?
Slide 4 - Tekstslide
Invalshoeken
cultureel: wat denken en voelen de mensen en hoe uitten ze dit?
bijvoorbeeld in hun gewoontes en regels,
geloof,
kunst en
wetenschap.
Slide 5 - Tekstslide
Kenmerkende aspecten H2
1. Politiek en wetenschap in de Griekse stadstaat
2. Klassieke vormentaal
Slide 6 - Tekstslide
Nieuw tijdvak
Tijd van Grieken en Romeinen
3000 - 500
Ook bekend als de oudheid
Slide 7 - Tekstslide
Leerdoelen
Je kunt uitleggen:
- Hoe de Griekse godenwereld in elkaar zit
- Wat een mythe is
- Wat het verschil is tussen een mythologische en wetenschappelijke verklaring van de wereld
- Wat het verschil is tussen religie en filosofie
Slide 8 - Tekstslide
Sleep de bestuursvormen naar de juiste omschrijvingen
Alle volwassen mannen met burgerrecht mogen meebeslissen
Een erfelijke koning heeft alle macht
Een kleine groep met voorrechten heeft de macht
Eén man heeft alle macht
Monarchie
Aristocratie
Tirannie
Democratie
Slide 9 - Sleepvraag
www.ted.com
Slide 10 - Link
Griekse godsdienst
De Griekse godsdienst was polytheïstisch
Ze waren menselijk, maar onsterfelijk en ze hadden bepaalde krachten
De goden werden aanbeden in tempels, zoals in Egypte
De Grieken leerden over de goden door mythen; godenverhalen
Slide 11 - Tekstslide
Sleep de taken naar de juiste goden
Zeus
Poseidon
Hades
Athena
Apollo
God van de zee
Oppergod
God van de muziek
God van de onderwereld
God van oorlog en vrede
Slide 12 - Sleepvraag
www.ted.com
Slide 13 - Link
Wetenschap
De Grieken verklaarden veel met mythen
Later gaan geleerden andere verklaringen zoeken
Het verzamelen van kennis door een verschijnsel te bestuderen. Wetenschappers zoeken naar verklaringen en proberen bewijzen te vinden = wetenschap
Slide 14 - Tekstslide
Wetenschap
Hippocrates (ca. 400 v.C.) ontdekte dat sommige ziektes een heel andere oorzaak hadden dan de boosheid van Zeus. Hij zag dat mensen ziek werden, als ze ongezond leefden en zichzelf slecht verzorgden. Hippocrates leerde zijn studenten dat ze het lichaam en het gedrag van mensen heel nauwkeurig moesten bekijken.
Slide 15 - Tekstslide
Wetenschap
Herodotus (ca. 440 v.C.) onderzocht de oorlog die Grieken en Perzen met elkaar hadden gevoerd. Hij verzamelde verhalen van alle partijen en probeerde vast te stellen wat er nu echt was gebeurd. Zijn mening stond dus niet bij voorbaat vast. Historici van nu vinden dat uitgangspunt nog steeds heel belangrijk.
Slide 16 - Tekstslide
Filmpje
Archimedes
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Video
Filosofie
Sommige Grieken wilden de wereld en de mens op een andere manier beter begrijpen, namelijk door vooral goed na te denken.
Zij stelden belangrijke vragen als: wat is goed en wat is slecht? Wat is mooi en wat is lelijk? Hoe weten we of iets echt waar is? Wat is de beste bestuursvorm?
Denkers die zulke grote, voor iedereen belangrijke vragen stellen en proberen te beantwoorden, noemen we filosofen; zij doen aan filosofie.
Slide 19 - Tekstslide
Filosofie
Net als wetenschappers waren Griekse filosofen kritisch over bestaande mythen en religieuze opvattingen.
Zij probeerden door logisch redeneren zelf tot wijsheid en kennis te komen.
Slide 20 - Tekstslide
Socrates (ca. 425 v.C.)
Stelde mensen lastige vragen.
Hij wilde zo laten zien dat de meeste mensen niet goed nadenken, voordat ze een besluit nemen.
Daarom was niet iedereen geschikt om aan de politiek deel te nemen.
Vandaar was Socrates een tegenstander van de democratie.
Slide 21 - Tekstslide
Plato (ca. 375 v.C.)
Leerling Socrates
Hoe ziet de ideale samenleving eruit?
Democratie werkt niet goed, omdat gewone mensen niet goed nadenken.
Bestuur moet worden overgelaten aan wijze mannen, die wel goed nadenken.
Slide 22 - Tekstslide
Aristoteles (ca. 375 v.C.)
Leerling Plato
In bijna alles geïnteresseerd.
Hij schreef over politiek, psychologie en natuurkunde, maar bijvoorbeeld ook over toneel.
Hierover verzamelde hij veel informatie
Slide 23 - Tekstslide
Voor hem was filosofie een zoektocht naar de waarheid.
Hij is een leerling van Socrates. Hij hield zich bezig met de vraag hoe je het beste tot ware kennis kon komen
'Vader van de geschiedschrijving'
Socrates
Plato
Herodotus
Slide 24 - Sleepvraag
Waarbij hoort de vraag: Hoe hebben de goden de wereld gemaakt?
A
Filosofie
B
Religie
C
Wetenschap
Slide 25 - Quizvraag
Waarbij hoort de vraag: Is de aarde plat of bolvormig?
A
Filosofie
B
Religie
C
Wetenschap
Slide 26 - Quizvraag
Waarbij hoort de vraag: Kunnen wij de wereld wel echt begrijpen?
A
Filosofie
B
Religie
C
Wetenschap
Slide 27 - Quizvraag
Waarbij hoort de vraag: Wat is beter: aristocratie of monarchie?
A
Filosofie
B
Religie
C
Wetenschap
Slide 28 - Quizvraag
Waarbij hoort de vraag: Wat moet ik offeren als ik ben genezen?
A
Filosofie
B
Religie
C
Wetenschap
Slide 29 - Quizvraag
Waarbij hoort de vraag: Wie begon de oorlog tussen Athene en Sparta?
A
Filosofie
B
Religie
C
Wetenschap
Slide 30 - Quizvraag
Opdracht
Er waren in de Griekse tijd drie manieren om de werkelijkheid te verklaren. De meeste mensen geloofden in de [..............1...............] : zij dachten dat de goden grote invloed hadden op wat er gebeurde. Anderen probeerden de wereld te begrijpen door over belangrijke vragen logisch na te denken. Zij worden [..............2...............] genoemd. Ten slotte zijn er de [..............3...............] , die heel precies onderzoek deden. Politici in Athene vonden de [..............4...............] soms gevaarlijk, omdat die vraagtekens plaatste bij de [..............5...............] .