Lichaamstaal

Lichaamstaal
9 stellingen over lichaamstaal
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Lichaamstaal
9 stellingen over lichaamstaal

Slide 1 - Tekstslide

Lichaamstaal is een onderdeel van ...
A
verbale communicatie
B
non-verbale communicatie

Slide 2 - Quizvraag

Wat gaan we doen?
Je krijgt een aantal stellingen over non-verbale communicatie. 
Je denkt zelf eerst kritisch na. Is deze stelling juist of fout?

Nadat je gestemd hebt, krijg je de verklaring. Lees deze aandachtig door.

Slide 3 - Tekstslide

1. Lichaamstaal wordt meer gebruikt dan gesproken taal.
A
Juist
B
Fout

Slide 4 - Quizvraag

Lichaamstaal wordt meer gebruikt dan gesproken taal.
WAAR

We praten niet de hele dag maar van zodra we bij anderen zijn,  geven we voortdurend boodschappen door middel van onze manier van doen. Als we aan het woord zijn ondersteunen we ons verhaal met lichaamstaal.

Slide 5 - Tekstslide

2. Lichaamstaal is belangrijker dan gesproken taal.

A
Juist
B
Fout

Slide 6 - Quizvraag

Lichaamstaal is belangrijker dan gesproken taal.

NIET WAAR

Veel mensen denken dat als we meer lichaamstaal gebruiken, dat deze vorm van communicatie ook belangrijker is de gesproken taal. Het één is niet belangrijker dan het ander, maar lichaamstaal heeft wel een geheel andere functie in de communicatie als gesproken taal. 
Om een inhoudelijke boodschap te communiceren zijn woorden veel handiger dan gebaren, mimiek of lichaamshouding.
We gebruiken lichaamstaal om het gesprek te sturen en om de bedoeling achter onze verbale boodschap te verduidelijken.

Slide 7 - Tekstslide

3. Lichaamstaal wordt eerder geloofd dan woorden.

A
Juist
B
Fout

Slide 8 - Quizvraag

Lichaamstaal wordt eerder geloofd dan woorden.

WAAR

De meeste mensen hebben het idee dat er over woorden vooraf nagedacht kan worden, terwijl lichaamstaal spontaan is. Als de woorden en de lichaamstaal elkaar tegenspreken, wordt de non-verbale boodschap eerder geloofd dan de verbale. 

Voorbeeld: Als iemand met stemverheffing en een frons en gebalde vuisten vertelt dat hij niet boos is, zullen veel denken dat deze persoon juist wél boos is.

Slide 9 - Tekstslide

4. Mensen geven een waardeoordeel aan een lichaamshouding.
A
Juist
B
Fout

Slide 10 - Quizvraag

Mensen geven een waardeoordeel aan uw lichaamshouding.
WAAR

Wanneer je slides laat zien met afbeeldingen van mensen in verschillende lichaamshoudingen, zijn volwassenen geneigd om hier een waardeoordeel over te vellen.  Als antwoord geeft nooit iemand een beschrijving van wat hij werkelijk ziet, zoals: rechtop, onderuit, armen over elkaar, benen gekruist.
Kleine kinderen doen dat nog wel, maar volwassen mensen geven meteen interpretaties zoals: nonchalant, ongeïnteresseerd, rigide, afstandelijk, stug of belangstellend. Aan lichaamshoudingen van anderen geven we steeds betekenis en waardering. Zo beoordelen we een houding in een bepaalde situatie als goed of slecht.

Slide 11 - Tekstslide

5. De ene persoon gebruikt meer lichaamstaal dan de andere.

A
Juist
B
Fout

Slide 12 - Quizvraag

De ene persoon gebruikt meer lichaamstaal dan de andere.
NIET WAAR

Lichaamstaal kan verschillen per persoon en per moment. Iemand die erg veel lichaamstaal gebruikt (veel gebaren, een expressieve mimiek) gebruikt evenveel lichaamstaal als iemand die stil in een hoekje zit. 

Voorbeeld:
Een groep mensen moet aan tafel plaatsnemen. Linda gaat erg dicht naast Marc zitten en keert haar lichaam naar hem toe wanneer ze praten. Gloria daarentegen gaat zo ver mogelijk bij Marc vandaan zitten en weigert hem aan te kijken. Beide dames vertellen evenveel met hun lichaamstaal.

Slide 13 - Tekstslide

6. Als iemand dezelfde houding aanneemt als zijn gesprekspartner...

A
vindt de ander dat na-apen meestal erg irritant
B
duidt dit vaak op overeenstemming
C
weet hij zichzelf geen goede houding te geven
D
komt dat wat stijfjes over

Slide 14 - Quizvraag

7. Als een medeleerling tijdens een vergadering zijn armen kruist ...

A
heeft hij het koud
B
is hij het niet eens met wat wordt gezegd
C
luistert hij aandachtig
D
antwoord a, b, of c zijn allemaal mogelijk

Slide 15 - Quizvraag

8. Als een jongen en een meisje hand in hand lopen...
A
is haar hand meestal de voorste
B
is zijn hand meestal de voorste
C
verschilt het telkens wie zijn hand voor heeft
D
is er geen voorste of achterste hand

Slide 16 - Quizvraag

9. Iemand die zijwaarts kijkt als hij nadenkt...
A
herinnert zich een bepaald gevoel.
B
heeft een bepaald beeld in gedachten
C
herinnert zich een geur of smaak van vroeger
D
overdenkt wat hij gehoord heeft

Slide 17 - Quizvraag

10. Tijdens een gesprek vertelt lichaamstaal vooral iets over ...

A
de intelligentie van de sprekers
B
de inhoud van de boodschap
C
de onderlinge relatie van de gesprekspartners
D
de gezondheid van de aanwezigen

Slide 18 - Quizvraag

11. Optrekken van de wenkbrauwen kan duiden op:

A
herkenning of verbazing
B
verdriet
C
boosheid
D
afkeer

Slide 19 - Quizvraag