Examentraining H2 B Antwoorden

      Examentraining hoofdstuk 2B
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 11 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

      Examentraining hoofdstuk 2B

Slide 1 - Tekstslide

Wat neem je mee naar het examen?
Let op:
Bij meerkeuze vragen maar 1 antwoord goed
Geld twee cijfers achter de komma
Berekeningen altijd opschrijven
Kijk op hoeveel decimaal je moet afronden
Als er om een uitleg wordt gevraagd deze opschrijven 

Slide 2 - Tekstslide

Boek bladzijde 42
B en D

Slide 3 - Tekstslide

Welke procent som?
Vaste lasten en dagelijkse uitgaven per maand:
€ 780 + € 160 + € 290 + € 250 + € 500 + (€ 165 x 52 ÷ 12)
= € 2.695 (1p)
• Voor incidentele uitgaven houden ze over:
€ 2.850 – € 2.695 = € 155     € 155 ÷ € 2.850 x 100 = 5,4% 
    € 155 ÷ € 2.850 x 100 = 5,4%

Slide 4 - Tekstslide

Boek bladzijde 44
(€ 25.000 - € 9.500) / 60 = € 258, 33
Antwoord C

Slide 5 - Tekstslide

Boek bladzijde 45
Boek bladzijde 46
Bijvoorbeeld één van de volgende: Deze kippen
- verzorging
- mogen meer vrij rondlopen, dus meer kosten voor de verblijfsruimte
- krijgen betere en dus duurdere voeding

A

Slide 6 - Tekstslide

Enkelvoudige of samengestelde rente?
Enkelvoudige, boek bladzijde 47
 € 4.500/100 x  1,4 x 5 = € 315
Boek bladzijde 48
0,2/100= 0,002 + 1 = 1,002
€ 7.850 x 1,002x1,002x1,002 = € 7.897,19

Slide 7 - Tekstslide

Boek bladzijde 49
0,25 – 2,50 = -2,25%

1 beleggen
  2 rendement
  3 obligaties

Slide 8 - Tekstslide

Boek bladzijde 50
Boek bladzijde 51
– Je moet een tijdelijk geldtekort overbruggen.
– Je wilt niet wachten om een duurzaam consumptiegoed te kopen.
– Je leent geld om een onverwachte gebeurtenis op te vangen.

 € 29.800 – € 21.500 – € 5.300 = € 3.000 lenen
In totaal betaalt hij 24 × € 138,34 = € 3.320,16 (1p)
• De kredietkosten zijn € 3.320,16 - € 3.000 = € 320,16 (1p)

Slide 9 - Tekstslide

Boek bladzijden 52 en 53
Welke procent som?
Kijk in je mapje basisrekenen economie.
Boek bladzijde 53.
Denk ook na wat er met het belastingvoordeel gebeurt.
Nu een antwoord formuleren.
Doorlopend krediet

In totaal betaalt hij 72 × € 25,77 = € 1.855,44
De kredietkosten zijn € 1.855,44 – € 1.349 = € 506,44 (1p)
• € 506,44 ÷ € 1.349 × 100 = 37,5% (1p)

Door de teruggave van een deel van de hypotheekrente zijn de
hypotheeklasten van duurdere woningen makkelijker te betalen. Nu de overheid het percentage verlaagt, worden de (netto) hypotheeklasten hoger en zullen minder mensen een duurder huis kopen.

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide