12 dec - zinnen schrijven jaar 3

¿Como escribir frases en español?
¿Dónde empezar? Waar begin je?....
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

¿Como escribir frases en español?
¿Dónde empezar? Waar begin je?....

Slide 1 - Tekstslide

Waar let je op als je Spaanse zinnen schrijft? 
  1. Zorg dat je zin helemaal in de juiste tijd staat: in presente , presente perfecto of toekomende tijd.
  2. Beschouw een bijzin als een nieuwe zin; Pas de regels daar opnieuw toe: 1.Vanmiddag eet ik een lekkere salade, 2. omdat ik honger heb. OJO! , LET OP! Alle regels gelden per zin!
  3. Staan alle werkwoorden bij elkaar?
  4. 1 werkwoord per zin is vervoegd
  5. Staat je belangrijkste werkwoord in de juiste tijd?
  6. Staat het werkwoord in de juiste persoonsvorm?
  7. Als het een ontkennende zin is, waar staat de ontkenning (no, nunca, nadie)  in de zin?
  8. Waar staat het bijvoegelijk naamwoord in de zin?
  9. Staat de tijdsaanduiding voor of achteraan in de zin? >>> hoy, esta tarde
  10. Staat de plaatsbepaling voor of achteraan de zin? >>>>Aquí, en Uithoorn, al supermercado
  11. Accenten!! ( m.n. bij de vraagwoorden) dónde, cuándo etc
  12. Zijn bijvoeglijk naamwoord/ bezittelijk voornaamwoord aangepast op zelfstandig nw en meervoud?

Slide 2 - Tekstslide

Paso a paso: Stappenplan 
¿Qué vas a hacer?:  Vas a hacer la tarea de escritura ( lees schrijfdossier)
¿Qué necesitas?: Bolígrafo y tu cuaderno y PA WB voca cap 5. ¡NO necesitas tu portátil!
¿Cómo?:  Trabajas solo. (Te permito escuchar música ) Solo puedes hablar en voz muy baja.
¿Cuánto tiempo? por lo menos (tenminste) 15 minutos
Objetivo (doel): Después sabes escribir mejor; Hierna weet je beter hoe je zinnen moet schrijven

Slide 3 - Tekstslide

traduce estas frases a español:
  1. Ik heb de film “Dolor y gloria” gezien in de bioscoop. Ik vind deze film niet leuk.  
  2. Waarom niet? Ik ben dol op die film!
  3. Deze middag heb ik geen rode appel gegeten, maar (=sino) een hele zoete peer.
  4. In de vakantie ga ik in Amsterdam het Stedelijk museum* bezoeken.
  5. Ik ben een Nederlands meisje, ik ben 15 jaar en woon met mijn ouders en onze hond in Amstelhoek.
  6. Jij wilt een blauwe spijkerbroek in de maat M en zwarte gympen.
  7. Deze zaterdag heb ik voetbal gespeeld met m’n vriendinnen.
*)Museo municipal

Slide 4 - Tekstslide

Solución
1. He visto la película Dolor y Gloria en el cine. No me gusta esta película.
2. ¿Por qué no? Me encanta esa película.
3. Esta tarde no he comido una manzana roja, sino una pera muy dulce.
4. En las vacaciones voy a visitar el museo municipal en Amsterdam.
5. Soy una chica holandesa, tengo 15 años y vivo con mis padres y nuestro perro en Amstelhoek.
6. Quieres unos vaqueros azules en la talla M y zapatillas negras.
7. Este sábado he jugado al fútbol con mis amigas.

Slide 5 - Tekstslide

1. De jurk en de tas zijn mooi.
2. Ik winkel in de hoofdstad van Nederland.
3. Wij maken vandaag een wandeling naar de ontmoetingsplek.
4. Ik hou niet van dure dingen. 
Zinnen schrijven

Slide 6 - Tekstslide

1. De jurk en de tas zijn mooi.
El vestido y el bolso son bonitos.
2. Ik winkel in de hoofdstad van Nederland.
Voy de compras/tiendas en la capital de Holanda.
3. Wij maken vandaag een wandeling naar de ontmoetingsplek.
(Hoy) Damos un paseo al punto de encuentro hoy.
4. Ik hou niet van dure dingen. 
No me gustan las cosas caras.
Zinnen schrijven

Slide 7 - Tekstslide

Paso a paso: Stappenplan 
¿Qué vas a hacer?:  10 zinnen vertalen naar het Spaans

¿Qué necesitas?: PA 2 , Tekstboek en werkboek ( voca lijst)

¿Cómo?: Je start alleen eerste 10 min stil, daarna mag je zacht overleggen

¿Cuánto tiempo?: 25 minutos. 

Objetivo (doel): Je hebt geoefend met schrijfvaardigheid voor PW.

timer
1:00

Slide 8 - Tekstslide

Vertaal de volgende zinnen naar Spaans:
  1. Ik heb het raam geopend. 
  2. Nu ben ik de deur aan het openen.
  3. We hebben een pizza gegeten met tomaten en kaas.
  4. Jullie zijn naar Madrid gegaan.
  5. Ik ga deze zomer naar Ghana met mijn vader.
  6.  Zij hebben een probleem met de knoflook in het voorgerecht.
  7. Jij gaat voetballen met je vrienden
  8. Hij heeft aardbeien nodig voor het toetje
  9. Zij is zoute popcorn aan het maken
  10. We zijn naar de film geweest en hebben de film "1917" gezien.

Slide 9 - Tekstslide

solucionario
  1. He abierto la ventana
  2. Ahora estoy abriendo la puerta
  3. Hemos comido una pizza con tomates y queso
  4. Habéis ido a Madrid
  5. Este verano voy a ir a Ghana con mi padre
  6. Tienen un problema con el ajo en el primer plato
  7. Vas a jugar al fútbol con tus amigos
  8. Necesita fresas para el postre
  9. Está haciendo palomitas saladas
  10. Hemos ido al cine y hemos visto/mirado la película ‘1917’

Slide 10 - Tekstslide

Vertaal naar het Nederlands én het Spaans
  1. Voy a cocinar  arroz con champiñones y pollo esta noche. 
  2. Estás bebiendo una coca cola muy fría.
  3. Han vuelto a casa con dos helados de chocolate
  4. Mi hija y yo hemos visitado a Madrid.
  5. Conozco muy bien a esta chica, ella es mi hermana.
  6. Vanavond gaan mijn vriendin en ik naar de bioscoop
  7. Jij en María gaan een toetje maken met chocolade.
  8. Wij zijn groente aan het kopen voor het hoofdgerecht
  9. Nu ben ik  een boek aan het lezen
  10. Vanochtend ben ik opgestaan, heb ik koffie met melk gedronken en een broodje met kaas gegeten.

Slide 11 - Tekstslide

solucionario
  1. Vanavond ga ik rijst koken met champignons en kip.
  2. Jij bent een hele koude cola aan het drinken
  3. Ze zijn thuisgekomen met twee chocolade ijsjes
  4. Mijn dochter en ik hebben Madrid bezocht.
  5. Ik ken dit meisje heel goed, ze is mijn zus.
  6. Esta noche mi amiga y yo vamos al cine
  7. María y tú vais a hacer un postre con chocolate.
  8. Estamos comprando verduras para el  segundo plato.
  9. Ahora estoy leyendo un libro.
  10. Esta mañana me he levantado, he tomado un cafe con leche y he comido un bocadillo con queso.

Slide 12 - Tekstslide

  1. Hij is  aan het koken , maar hij heeft de gewoonte om de vis te verbranden.
  2. De ober heeft als voorgerecht groente met een saus van blauwe kaas gegeven.
  3. Deze middag heb ik geen rode appel gegeten, maar (=sino) een hele zoete peer.
  4. In de vakantie ga ik champignons met knoflook te maken
  5. Ik ken een Nederlands meisje, Zij is 15 jaar en woont met haar ouders en hun hond in Amstelhoek.
  6. Jullie zijn in dat Spaanse restaurant naar binnen gegaan .
  7. Hij heeft veel honger. Er is pittige kip met paprika's en friet! Wij hebben het(=Lo) klaar gemaakt
  8. Ik heb rode aardbeien en een grote ananas gekocht, voor slechts 4 euro. Maar ik ben de tomaten en de sla vergeten.
  9. De buurvrouw heeft een vegetarisch gerecht gemaakt met kaas en champignons . Het heeft een heerlijke smaak.
  10. De Ibérico ham is heerlijk . Het is niet heel zout.
  11. Maar deze ham is heel duur, ik  heb nu geen geld om het(=Lo) te kopen
Otra vez: Traduce estas frases a español

Slide 13 - Tekstslide

SOLUCIONARIO

  1. Está cocinando, pero tiene el costumbre quemar el pescado.
  2. El camarero ha dado verduras con una salsa de queso azul. Es el primero
  3. Esta tarde no he comido una manzana roja , sino una pera muy dulce.
  4. En las vacaciones voy a hacer champiñones con ajo.
  5. Conozco a una chica holandesa. Tiene quince años y vive con sus padres y su perro en Amstelhoek
  6. Habéis entrado  en ese restaurante español
  7. Tiene mucho hambre.  -Hay pollo picante con pimientos y patatas fritas. Lo hemos preparado
  8. He comprado fresas rojas y una piña grande, por sólo cuatro euros. Pero he olvidado los tomates y la lechuga.
  9. La vecina ha hecho un plato vegetariano, con queso y champiñones
  10. El jamón ibérico es delicioso. No es muy salado.
  11. Pero este jamón es muy caro. Ahora no tengo dinero para comprarlo

Slide 14 - Tekstslide

Otra vez: escribir frases
  1. Ik heb de film “Dolor y gloria” gezien in de bioscoop. Ik vind deze film niet leuk.
  2. Waarom niet? Ik ben dol op die film!
  3. Deze middag heb ik geen rode appel gegeten, maar (=sino) een hele zoete peer.
  4. In de vakantie ga ik in Amsterdam het Stedelijk museum bezoeken.
  5. Ik ben een Nederlands meisje, ik ben 15 jaar en woon met mijn ouders en onze hond in Amstelhoek.
  6. Ik heb zin om met jullie te voetballen in het park.
  7.  Wat jammer, er zijn geen sinaasappels!
  8. Ik heb 2 witte overhemden, een blauw t-shirt en een zwarte spijkerbroek gekocht in de uitverkoop. Voor slechts 50 euro. Wat goedkoop!
  9. Ik heb geleerd hoe je Spaanse zinnen moet schrijven.
  10. De buurvrouw heeft haar tuindeur geschilderd.

Slide 15 - Tekstslide

  1. Jij sluit het raam voor de leraar
  2. Deze woensdag spelen we voetbal met de jongens
  3.  Ik ken veel Spaanse woorden
  4. Hij begrijpt dat Spaanse meisje niet
  5. Ik ben moe en ga om half één naar bed
  6. Jullie hebben liever een appeltaart en houden niet van broodjes ham
  7. Wij bestellen een kip in het restaurant. Maar er is alleen Pizza. 
  8. Jij vindt een mobiel op het toilet. Van wie is deze?
  9. Hij denkt aan zijn oma. Zij is thuis met haar hond
  10. Zij herinnert zich die* mooie dag met hem in zee   *) daarginds
  11. Zij volgen mijn zus op Instagram. Ik vind dat niet leuk
  12. Die baby is 1 jaar oud. Zij slaapt nog
  13. Kennen jullie mijn vriend Enrique uit Mexico?
  14.  Jullie vertalen deze opdracht
  15.  Jouw aardige vader rijdt zijn nieuwe auto naar het werk.
  16. Om kwart over acht ga ik van (verlaat ik) huis
  17. Kunnen jullie de leraar volgen?
  18. Zij willen naar huis gaan.
Opdracht zonder chromebook!

1. Je werkt met z'n  2-en. 2. Je schrijft de zinnen in je groene werkschrift.
3. Je mag evt. een woordenboek gebruiken
TIJD: 25 min.
Hoe pak je dit aan?
timer
1:00
Vertaal de volgende zinnen en vervoeg de werkwoorden. 
Let op de klankveranderingen en uitzonderingen!

Slide 16 - Tekstslide

Vertaal de volgende zinnen en vervoeg de werkwoorden. Let op de klankveranderingen en uitzonderingen!
  1. Tú cierras la ventana para el profesor
  2. Este miércoles jugamos al fútbol con los chicos
  3. Conozco muchas palabras españolas
  4. Él no entiende esa chica española
  5. Estoy cansado y me acuesto a las doce y media / voy a dormir a las dos y media
  6. Preferís una tarta (un pastel) de manzana y no os gusta bocadillos de jamón
  7. Nosotros pedimos un pollo en el restaurante. Pero solo hay Pizza
  8. Encuentras un móvil en el (cuarto de) baño. ¿De quién es esto?
  9. Piensa en su abuela. Ella está en casa con su perro
  10. Ella recuerda aquel día bonito con él en el mar. 
  11. Ellos siguen a mi hermana en Instagram. No me gusta eso.
  12. Ese bebé tiene un año. Ella duerme todavía
  13. ¿Conocéis a mi amigo Enrique de México? 
  14.  Traducís esta tarea / este ejercicio
  15.  Tu padre simpático conduce su coche nuevo al trabajo.
  16. A las ocho y cuarto salgo de casa
  17. ¿Podéis seguir el profesor?
  18. Ellos quieren ir a casa

Slide 17 - Tekstslide

Escucha al profesor y escribe la frase en español:
(luister naar de docent en schrijf de zin in het Spaans)
1 -

Slide 18 - Open vraag

Escucha al profesor y escribe la frase en español:
(luister naar de docent en schrijf de zin in het Spaans)
2-

Slide 19 - Open vraag

Escucha al profesor y escribe la frase en español:
(luister naar de docent en schrijf de zin in het Spaans)
3-

Slide 20 - Open vraag

Escucha al profesor y escribe la frase en español:
(luister naar de docent en schrijf de zin in het Spaans)
4-

Slide 21 - Open vraag

Escucha al profesor y escribe la frase en español:
(luister naar de docent en schrijf de zin in het Spaans)
5-

Slide 22 - Open vraag

Escucha al profesor y escribe la frase en español:
(luister naar de docent en schrijf de zin in het Spaans)
6-

Slide 23 - Open vraag

Escucha al profesor y escribe la frase en español:
(luister naar de docent en schrijf de zin in het Spaans)
7-

Slide 24 - Open vraag

Queridos y muy apreciados alumnos de 3V...:

Me alegro mucho de teneros en mi clase. 
Sois un grupo genial y además sois muy amables. 
Veo que queréis aprender 'mi lengua' y esto 
me hace feliz  :-)
¡Gracias por estar en mi clase! 
Un saludo desde el corazón de vuestro profe,
Peter







Esto es un lindo mensaje para vosotros:

Slide 25 - Tekstslide

Je kunt gebruik maken van de volgende elementen:
- Querido/-a  , apreciado /-a, estimado/-a ...
- Muy apreciado....
- Me gusta trabajar contigo
- Me encanta tus bromas
- Me alegro tenerte como amigo
- Eres una persona muy buena, guapa, 
- Eres buena amiga, buen amigo
- Eres un amigo /una amiga especial
- Eres simpático/ simpática, muy simpático, eres chulo, chula
- ¡Eres la leche!
- Un abrazo, un beso
                                                                                           y más palabras positivas >>>>
Dile algo bonito, algo chulo a tu compañero
Kortom :  Schrijf iets aardigs en positiefs voor je klasgenoot!



  Vas a escribir un lindo mensaje en español
 a un compañero o una compañera de clase.
10-15m

Slide 26 - Tekstslide