In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Herhalen
Diffusie en osmose zijn voorbeeld van passief transport.
Kost geen energie.
Eiwitten in membranen maken transport mogelijk.
Zowel passief als actief transport
Slide 2 - Tekstslide
Kenmerken
Passief en actief transport kan je alsvolgt uit elkaar houden:
Passief:
Kost geen energie, van hoge naar lage concentratie
Actief:
Kost energie, van lage naar hoge concentratie (altijd via eiwit)
Slide 3 - Tekstslide
Diffusie
Wat is dat eigenlijk?
Waarom gebeurt dat?
Slide 4 - Tekstslide
Diffusie
Slide 5 - Tekstslide
Diffusie
Slide 6 - Tekstslide
Diffusie
Hoe versnel je dat?
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Video
Leg uit op welke manier diffusie plaatst vindt. Gebruik het woord concentratie in je antwoord.
Slide 9 - Open vraag
Hoe komt zuurstof bij mitochondriën?
A
Door osmose
B
Door transportenzymen
C
Door diffusie
D
Door actief transport
Slide 10 - Quizvraag
Osmose en cellen
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Video
Slide 13 - Tekstslide
Plantaardige cel
Stevig als ze vol zitten met water.
Slap bij weinig water.
Belangrijk voor planten:
Cellen hogere osmotische waarde (hypotoon) dan omgeving.
Slide 14 - Tekstslide
Dierlijke cellen
Verschrompelen bij weinig water.
Gaan kapot (lysis) bij veel water.
Belangrijk voor dierlijke cellen:
gelijke osmotische waarde (isotoon) met omgeving.
Slide 15 - Tekstslide
Een semi-permeabel membraan is verticaal geplaatst in een bekerglas gevuld met water, hierdoor ontstaat er een linker en een rechterkamer in het bekerglas. Het membraan laat alleen water door. 60 mg zout wordt toegevoegd aan de linkerkamer van het bekerglas. Welk van de volgende gebeurtenissen gaat nu plaatsvinden?
A
Water verplaatst zich naar de rechterkamer
B
Zout verplaatst zich naar de rechterkamer
C
Water verplaatst zich naar de linkerkamer
D
Zout verplaatst zich naar de linkerkamer
Slide 16 - Quizvraag
Leg uit hoe plantencellen turgor creëren. Gebruik de woorden celmembraan, celwand, osmose en vacuole in je antwoord.
Slide 17 - Open vraag
Slide 18 - Video
Leg uit wat er gebeurt met een plantencel (bijvoorbeeld van een rode ui) wanneer je deze in een zoutwater oplossing legt.
Slide 19 - Open vraag
Een kunstmatige cel kan worden gemaakt met een stukje dialyse slang. De dialyse slang wordt dan gevuld met een vloeistof en aan beide einden dichtgemaakt. Iris doet een experiment met een kunstmatige cel. Ze vult de cel eerst met een 80% glucose oplossing en legt de cel in een bekerglas met een 40% glucose oplossing. Glucose kan niet door de membraan van de dialyse slang heen. Wat gebeurt er met het gewicht van deze kunstmatige cel?
Slide 20 - Open vraag
Zee-egels leggen hun eieren in zeewater. De osmotische waarde van het cytoplasma van de eieren is gelijk aan de osmotische waarde van het zeewater. Voorspel wat er gebeurt wanneer de eieren in zeewater worden geplaatst
A
eieren worden groter
B
eieren krimpen
C
eieren blijven hetzelfde
Slide 21 - Quizvraag
Zee-egels leggen hun eieren in zeewater. De osmotische waarde van het cytoplasma van de eieren is gelijk aan de osmotische waarde van het zeewater. Voorspel wat er gebeurt wanneer de eieren in een oplossing van 65% zeewater en 35% gedestilleerd water worden geplaatst
A
eieren worden groter
B
eieren krimpen
C
eieren blijven hetzelfde
Slide 22 - Quizvraag
Zee-egels leggen hun eieren in zeewater. De osmotische waarde van het cytoplasma van de eieren is gelijk aan de osmotische waarde van het zeewater. Voorspel wat er gebeurt wanneer de eieren in gedestilleerd water worden geplaatst
A
eieren worden groter
B
eieren krimpen
C
eieren blijven hetzelfde
Slide 23 - Quizvraag
Een plant wordt in het zonlicht geplaatst. Welke bewering is juist?
A
De door fotosynthese gevormde zuurstof verlaat chloroplasten door diffusie
B
De door fotosynthese gevormde zuurstof verlaat chloroplasten door actief transport
C
De door fotosynthese gevormde glucose verlaat chloroplasten door osmose
Slide 24 - Quizvraag
De kloppende vacuole van een pantoffeldiertje regelt de afgifte van water aan de omgeving. De osmotische waarde van het cytoplasma van een pantoffeldiertje ligt namelijk hoger dan die van het slootwater waarin ze leven. Wat is het effect is op de klopfrequentie van vacuole wanneer het pantoffeldiertje naar een bak gedestilleerd water overgebracht wordt?
A
Klopfrequentie neemt toe
B
Klopfrequentie verandert niet
C
Klopfrequentie neemt af
Slide 25 - Quizvraag
De kloppende vacuole van een pantoffeldiertje regelt de afgifte van water aan de omgeving. De osmotische waarde van het cytoplasma van een pantoffeldiertje ligt namelijk hoger dan die van het slootwater waarin ze leven. Wat is het effect is op de klopfrequentie van vacuole wanneer het pantoffeldiertje naar een bak met zeewater overgebracht wordt?
A
Klopfrequentie neemt toe
B
Klopfrequentie verandert niet
C
Klopfrequentie neemt af
Slide 26 - Quizvraag
Je legt rode bloedcellen in een geconcentreerde zoutoplossing. Is de oplossing hyper-, iso- of hypotoon en wat zal er gebeuren met de rode bloedcellen?
A
oplossing is hypertoon, rode bloedcellen zwellen op en knappen
B
oplossing is hypotoon, rode bloedcellen zwellen op en knappen
C
oplossing is hypertoon, rode bloedcellen krimpen
D
oplossing is isotoon, er gebeurt niks met de rode bloedcellen
Slide 27 - Quizvraag
Je legt rode bloedcellen in bloed. Is de oplossing hyper-, iso- of hypotoon en wat zal er gebeuren met de rode bloedcellen?
A
oplossing is hypertoon, rode bloedcellen zwellen op en knappen
B
oplossing is hypotoon, rode bloedcellen zwellen op en knappen
C
oplossing is hypertoon, rode bloedcellen krimpen
D
oplossing is isotoon, er gebeurt niks met de rode bloedcellen
Slide 28 - Quizvraag
Je legt rode bloedcellen in gedestilleerd water. Is de oplossing hyper-, iso- of hypotoon en wat zal er gebeuren met de rode bloedcellen?
A
oplossing is hypertoon, rode bloedcellen zwellen op en knappen
B
oplossing is hypotoon, rode bloedcellen zwellen op en knappen
C
oplossing is hypertoon, rode bloedcellen krimpen
D
oplossing is isotoon, er gebeurt niks met de rode bloedcellen
Slide 29 - Quizvraag
Waarom moeten patiënten, bij wie uitdroging bestreden wordt met behulp van infuus met vocht, altijd een fysiologische zoutoplossing van 0,9% toegediend krijgen in plaats van bijvoorbeeld gedestilleerd water?
Slide 30 - Open vraag
Wanneer stijgt de osmotische waarde van een bloedcel ten opzicht van het bloedplasma?
A
Als er door actief transport in water oplosbare stoffen de cel verlaten
B
Als er door actief transport in vet oplosbare stoffen de cel verlaten
C
Als er in de bloedcel in vet oplosbare stoffen gesynthetiseerd (geproduceerd) worden
Slide 31 - Quizvraag
Wanneer zal de diffusiesnelheid van CO2 van een spiercel naar het omliggende weefselvloeistof toenemen? (CO2 is een afvalproduct dat ontstaat bij verbranding van brandstoffen in de mitochondriën)
A
Als in een spiercel energie verbruikt wordt door samen te trekken
B
Als in een spiercel in rust is
C
De activiteit van de spiercel heeft geen invloed op de diffusiesnelheid van CO2
Slide 32 - Quizvraag
In een verse aardappel bevindt zich vocht tussen de cellen, dat intercellulair vocht wordt genoemd. Is de concentratie van opgeloste stoffen in het intercellulair vocht van de aardappel groter dan, gelijk aan of kleiner dan de concentratie van opgeloste stoffen in het vacuolevocht van de cellen?
A
groter dan
B
gelijk aan
C
kleiner dan
Slide 33 - Quizvraag
Waarom wordt een kruidachtige plant slap als de verdamping van water groter wordt dan de opname van water door de plant?
Slide 34 - Open vraag
Een plantaardige cel – zie afbeelding hiernaast – heeft enige tijd in gedestilleerd water gelegen. Vervolgens wordt deze cel overgebracht naar een geconcentreerde zoutoplossing.
Was de cel in gedestilleerd water in turgor?
A
ja
B
nee
Slide 35 - Quizvraag
Een plantaardige cel – zie afbeelding hiernaast – heeft enige tijd in gedestilleerd water gelegen. Vervolgens wordt deze cel overgebracht naar een geconcentreerde zoutoplossing.
In welke richting treedt na overbrenging naar de geconcentreerde zoutoplossing verplaatsing van water op?
A
de cel in
B
de cel uit
Slide 36 - Quizvraag
Een plantaardige cel – zie afbeelding hiernaast – heeft enige tijd in gedestilleerd water gelegen. Vervolgens wordt deze cel overgebracht naar een geconcentreerde zoutoplossing.
Hoe verandert het volume van de cel na overbrenging?
A
blijft hetzelfde
B
neemt toe
C
neemt af
Slide 37 - Quizvraag
Een plantaardige cel – zie afbeelding hiernaast – heeft enige tijd in gedestilleerd water gelegen. Vervolgens wordt deze cel overgebracht naar een geconcentreerde zoutoplossing.
Wordt de turgor groter of kleiner?
A
groter
B
kleiner
Slide 38 - Quizvraag
Een plantaardige cel – zie afbeelding hiernaast – heeft enige tijd in gedestilleerd water gelegen. Vervolgens wordt deze cel overgebracht naar een geconcentreerde zoutoplossing.
Hoe verandert de stevigheid?
A
minder stevig
B
steviger
C
geen verandering
Slide 39 - Quizvraag
Een plantaardige cel – zie afbeelding hiernaast – heeft enige tijd in gedestilleerd water gelegen. Vervolgens wordt deze cel overgebracht naar een geconcentreerde zoutoplossing.
Hoe verandert de osmotische waarde van het cytoplasma?
A
die wordt hoger
B
die wordt lager
C
geen verandering
Slide 40 - Quizvraag
Je maakt ‘s ochtends al vast een salade voor het avondeten, want overdag heb je daarvoor geen tijd. Je twijfelt of je de dressing van azijn en slasaus ook al vast zult toevoegen. Waarom is het beter om daar mee te wachten tot vlak voor het eten?
Slide 41 - Open vraag
Wanneer is de osmotische waarde van een oplossing groter: als een planaardige cel in die oplossing grensplasmolyse vertoont of als de plantaardige cel plasmolyse vertoont?
A
bij grensplasmolyse
B
bij plasmolyse
Slide 42 - Quizvraag
Planten zoals een rode biet krijgen hun kleur door een rode kleurstof die in de vacuole (nummer 4) zit (anthocyaan). Een leerling legt een stukje bietenweefsel in gedestilleerd water en bekijkt de cellen vervolgens onder de microscoop. Daarna legt hij hetzelfde stukje weefsel in een sterke zoutoplossing en bekijkt het opnieuw onder de microscoop. Wat valt hem op en hoe verklaar je dat?
A
Het vacuolevocht is donkerder gekleurd, dit komt doordat de turgor is toegenomen.
B
Het vacuolevocht is donkerder gekleurd, dit komt doordat de turgor is afgenomen.
C
Het vacuolevocht is lichter gekleurd, dit komt doordat de turgor is toegenomen.
D
Het vacuolevocht is lichter gekleurd, dit komt doordat de turgor is afgenomen.