A2B English Revision: WORDS Appearance, GRAMMAR Present simple vs present continuous

A2B English Revision
Unit 1 Lesson 2: 
  • WORDS Appearance 
  • GRAMMAR Present simple vs present continuous
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

A2B English Revision
Unit 1 Lesson 2: 
  • WORDS Appearance 
  • GRAMMAR Present simple vs present continuous

Slide 1 - Tekstslide

WORDS Appearance

Slide 2 - Tekstslide

Vertaal het woord in hoofdletters naar NL:
That woman would be described as STOCKY.
She is short and a bit wide.
timer
0:20

Slide 3 - Open vraag

Vertaal het woord in hoofdletters naar NL:
My mother does not want TO GO GREY.
timer
0:20

Slide 4 - Open vraag

Vertaal het woord in hoofdletters naar NL:
If you are between 40 and 60 years old,
you are MIDDLE-AGED.
timer
0:20

Slide 5 - Open vraag

Vertaal het woord in hoofdletters naar NL:
That man looks like he's FORTY-SOMETHING.
timer
0:20

Slide 6 - Open vraag

Vertaal het woord in hoofdletters naar NL:
I want to travel around the world
when I am IN MY TWENTIES.
timer
0:20

Slide 7 - Open vraag

Vertaal het woord in hoofdletters naar EN:
My best friend has the best clothes.
She is so MODIEUS.
timer
0:20

Slide 8 - Open vraag

Vertaal het woord in hoofdletters naar EN:
Sinterklaas has a long, white BAARD.
timer
0:20

Slide 9 - Open vraag

Vertaal het woord in hoofdletters naar EN:
The elderly woman is in her 80s,
but she has a JEUGDIG appearance.
timer
0:20

Slide 10 - Open vraag

Vertaal het woord in hoofdletters naar EN:
Jason plays sports every day.
He is very ATLETISCH.
timer
0:20

Slide 11 - Open vraag

Vertaal het woord in hoofdletters naar EN:
I have never seen anyone as
BETOVEREND MOOI as that movie star.
timer
0:20

Slide 12 - Open vraag

GRAMMAR Present simple vs present continuous

Slide 13 - Tekstslide

timer
1:00
Wanneer gebruik je
de PRESENT SIMPLE?

Slide 14 - Woordweb

PRESENT SIMPLE
tegenwoordige tijd gebruikt om over de volgende te praten:
  • gewoontes
  • iets wat je regelmaat doet
  • feiten
  • permanente situaties

Slide 15 - Tekstslide

timer
1:00
Wanneer gebruik je de
PRESENT CONTINUOUS?

Slide 16 - Woordweb

PRESENT CONTINUOUS
tegenwoordige tijd gebruikt om over de volgende te praten:
  • iets wat bezig is op het moment dat je erover praat / schrijft
  • tijdelijke situaties
  • om irritatie aan te geven (gebruikt met always, forever, constantly)

Slide 17 - Tekstslide

timer
1:00
Signaalwoorden van
de PRESENT SIMPLE

Slide 18 - Woordweb

timer
1:00
Signaalwoorden van de
PRESENT CONTINUOUS

Slide 19 - Woordweb

Signaalwoorden
PRESENT SIMPLE
  • every day / week / year, etc.
  • often
  • always
  • never
  • sometimes
  • usually
  • normally
  • etc.
Signaalwoorden
PRESENT CONTINUOUS
  • now
  • right now
  • at the moment
  • at this moment
  • currently
  • etc.

Slide 20 - Tekstslide

timer
1:00
Werkwoorden die een toestand weergeven
(geen actieve werkwoorden:
daarom NIET gebruikt
in de PRESENT CONTINUOUS)

Slide 21 - Woordweb

Werkwoorden die een toestand weergeven 
(geen actieve werkwoorden: daarom NIET gebruikt in de PRESENT CONTINUOUS) 

to appear, be, believe, belong, (dis)like, feel, hate, have, know, look, love, mean, need, prefer, remember, seem, sound, think, understand, want, wish, etc.

Slide 22 - Tekstslide

PRESENT SIMPLE or PRESENT CONTINUOUS?
I _____ (to stop) the music right now!
It's way too loud!
timer
0:20
A
stop
B
be stopping
C
stops
D
am stopping

Slide 23 - Quizvraag

PRESENT SIMPLE or PRESENT CONTINUOUS?
Sally _____ (not - to come) from London.
She is Australian.
timer
0:20
A
do not come
B
does not comes
C
does not come
D
is not coming

Slide 24 - Quizvraag

PRESENT SIMPLE or PRESENT CONTINUOUS?
I'm going to talk to that little girl.
She _____ (to look) so sad at the moment.
timer
0:20
A
looks
B
look
C
is looking
D
is lookking

Slide 25 - Quizvraag

PRESENT SIMPLE or PRESENT CONTINUOUS?
_____ we _____ (to go) to the party tonight?
timer
0:20
A
Do we go
B
Are ... going
C
Does we go
D
Am ... going

Slide 26 - Quizvraag

PRESENT SIMPLE or PRESENT CONTINUOUS?
Joshua _____ (always - to do) his homework
on time.
timer
0:20
A
always do
B
always does
C
is always doing
D
are always doing

Slide 27 - Quizvraag

PRESENT SIMPLE or PRESENT CONTINUOUS?
My father _____ (to work) right now.
Don't disturb him!
(Geen afkorting gebruiken.)
timer
0:20

Slide 28 - Open vraag

PRESENT SIMPLE or PRESENT CONTINUOUS?
My sister _____ (often - to play) hockey.
(Geen afkorting gebruiken.)
timer
0:20

Slide 29 - Open vraag

PRESENT SIMPLE or PRESENT CONTINUOUS?
The baby _____ (not - to cry) at the moment.
In fact, she seems very happy!
(Geen afkorting gebruiken.)
timer
0:20

Slide 30 - Open vraag

PRESENT SIMPLE or PRESENT CONTINUOUS?
__________ (you - to live) in Vinkeveen?
(Geen afkorting gebruiken.)
timer
0:20

Slide 31 - Open vraag

PRESENT SIMPLE or PRESENT CONTINUOUS?
My mother _____ (always - to nag) me
to eat more vegetables!
(Geen afkorting gebruiken.)
timer
0:20

Slide 32 - Open vraag