In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Arbeid 4.2
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Inhoud
Planning
Terugblik 4.1
Leerdoelen 4.2: Arbeid
Instructie 4.2 inclusief vragen
Checkout
Zelfwerktijd
Slide 6 - Tekstslide
Planning
- Week 50
4.1 en 4.2
- Week 51
4.3 en 4.4
- Week 2
Herhalen en oefenen
- Week 3 - Toetsweek
Slide 7 - Tekstslide
Wat voor soort beweging is dit?
A
Vertraagde beweging
B
Eenparige beweging
C
Versnelde beweging
Slide 8 - Quizvraag
Versneld
Eenparig
Vertraagd
Snelheid blijft constant
Snelheid neemt toe
Snelheid neemt af
Slide 9 - Sleepvraag
Als je tijd wilt bereken moet je de volgende formule gebruiken:
=
Afstand
Tijd
Snelheid
Slide 10 - Sleepvraag
Welk soort beweging is dit?
A
Stilstaan
B
Eenparige beweging
C
Versnellen
D
Vertragen
Slide 11 - Quizvraag
Als je deelnemer bent in het verkeer, heb je te maken met drie soorten _____________ .
1. Als de snelheid de hele tijd gelijk blijft, dan noem je dit beweging met _____________ snelheid. De formule voor snelheid is: snelheid = _____________ : _____________ .
afstand
bewegingen
constante
even
nog niet
snelheid
reactietijd
reactieafstand
tijd
versnelde
vertraagde
Slide 12 - Sleepvraag
Sleep het antwoord naar de juiste plek
De voortstuwende kracht is groter dan de tegenwerkende kracht, dan is de resulterende kracht ____________________ en ______________________.
De voortstuwende kracht is gelijk aan de tegenwerkende kracht, dan is de resulterende kracht ____________________ en ______________________.
Positief of negatief
gelijk aan 0 N
Het voorwerp versneld
de snelheid is constant
Slide 13 - Sleepvraag
Leerdoelen
Je kunt :
- Uitleggen in welke situaties een kracht arbeid verricht
- rekenen met arbeid
- uitleggen in welke situaties arbeid positief of negatief is
Slide 14 - Tekstslide
Arbeid berekenen
W = F . s
W is de arbeid in joule (J)
F is de kracht in newton (N)
s is de verplaatsing in de richting van de kracht in meter (m)
Arbeid is de hoeveelheid energie die je aan een voorwerp geeft door het met een kracht over een afstand te verplaatsen.
Slide 15 - Tekstslide
Voorbeeld
Acht honden trekken een hondenslee voort.
Iedere hond oefent een kracht van 45N uit.
Je mag er van uit gaan dat er geen wrijvingskracht is.
a. Bereken de arbeid die de hond verricht als hij een slee 12 m voorttrekt.
b. Bereken hoeveel bewegings-
energie de slee na 12 m heeft.
Slide 16 - Tekstslide
Voorbeeld
Acht honden trekken een hondenslee voort.
Iedere hond oefent een kracht van 45N uit.
Je mag er van uit gaan dat er geen wrijvingskracht is.
a. Bereken de arbeid die de hond verricht als hij een slee 12 m voorttrekt.
W = F . s
F is 45 N
s is 12 m
W = 45 x 12 = 540 J
De verrichte arbeid per hond is 540 J
Slide 17 - Tekstslide
Voorbeeld
Acht honden trekken een hondenslee voort.
Iedere hond oefent een kracht van 45N uit.
Je mag er van uit gaan dat er geen wrijvingskracht is.
b. Bereken hoeveel bewegingsenergie de slee na 12 m heeft.
De totale arbeid van 8 honden is 8 x 540J = 4320J
Al deze arbeid wordt omgezet in bewegingsenergie
De bewegingsenergie is dus 4320J of 4,32 kJ
Slide 18 - Tekstslide
De eenheid van Arbeid is
A
J
B
Nm
C
W
D
J/s
Slide 19 - Quizvraag
wrijvingskracht
Tegenwerkende krachten (weerstandskrachten) zoals wrijvingskrachten verrichten negatieve arbeid.
Door negatieve arbeid neemt de energie van het voorwerp af.
De hoeveelheid negatieve arbeid is gelijk aan de ontstane warmte.
Slide 20 - Tekstslide
W
F
s
50 N
7,0 m
12 N
5,0 m
120 J
40 m
150 J
25 m
100 J
50 N
750 J
25 N
Reken de ontbrekende grootheden uit en vul ze in
350
2,4
0,3
500
7,14
0,42
30
18750
0,14
3
2
3750
60
4800
5000
6
Slide 21 - Sleepvraag
Jan heeft een steen over een afstand verplaatstHij oefent hier een kracht van 50 N uit, de arbeid die hij hierbij heeft verricht is 3000 J, bereken de afstand die hij heeft afgelegd.
Slide 22 - Open vraag
Bij het gewichtheffen lift je een halter van 40 kg 50 cm. Hoe groot is de verrichte arbeid?
A
20 J
B
196,2 J
C
2000 J
D
19620 J
Slide 23 - Quizvraag
Slide 24 - Tekstslide
Voorbeeld windsurfen.
Bij windsurfen beweegt Jonas met een constante snelheid. De kracht van de wind in zijn zeil bedraagt 300N.
a. Bereken de arbeid die de wind verricht als Jonas 5 m vooruitgaat
b. Hoe groot is de weerstandskracht.
c. Hoeveel arbeid verricht de weerstandskracht over dezelfde 5 m.
Slide 25 - Tekstslide
Voorbeeld windsurfen.
Bij windsurfen beweegt Jonas met een constante snelheid. De kracht van de wind in zijn zeil bedraagt 300N.
a. Bereken de arbeid die de wind verricht als Jonas 5 m vooruitgaat
W = F . s
Fwind is 300 N
s is 5 m
W = 300 x 5 = 1500 J
De verrichte arbeid 1500 J
Slide 26 - Tekstslide
Voorbeeld windsurfen.
Bij windsurfen beweegt Jonas met een constante snelheid. De kracht van de wind in zijn zeil bedraagt 300N.
b. Hoe groot is de weerstandskracht.
Jonas beweegt met een constante snelheid.
Dus de resulterende kracht is gelijk aan 0.
De weerstandskracht is dus gelijk aan de windkracht
Fw is dus 300N
Slide 27 - Tekstslide
Voorbeeld windsurfen.
Bij windsurfen beweegt Jonas met een constante snelheid. De kracht van de wind in zijn zeil bedraagt 300N.
c. Hoeveel arbeid verricht de weerstandskracht over dezelfde 5 m.
De weerstandskracht is dus gelijk.
Maar tegengesteld aan de windkracht.
De weerstandskracht verricht dus een even grote maar negatieve arbeid als de windkracht.
De arbeid is Ww = -1500J.
Slide 28 - Tekstslide
Variabele krachten.
Bij het uittrekken van een elastiek moet steeds meer kracht uitoefenen om het elastiek verder uit te rekken.
Deze kracht is variabel omdat die afhangt van de mate van uitrekking.
Slide 29 - Tekstslide
Variabele krachten.
Omdat de kracht niet constant is kun je de formule niet gebruiken.
De arbeid die je verricht is gelijk aan de oppervlakte onder de grafiek van een
F,s diagram
Om de arbeid te berekenen.
Gebruik je het kracht- uitrekkingsdiagram.
Slide 30 - Tekstslide
De arbeid die je moet verrichten om het elastiek 0,4 meter uit te rekken is: ½ x 50 x 0,4 = 10J
Een negatieve kracht zorgt voor
een negatief oppervlak.
De arbeid die je nodig hebt om de veer 0,2 meter uit te rekken is: ½ x 25 x 0,2 = 5J
Slide 31 - Tekstslide
Variabele negatieve arbeid.
Felix komt snowboardend van
een helling op een vlak stuk met
natte sneeuw terecht.
De weerstandskracht zorgt ervoor
dat hij langzaam tot stilstand komt.
De grafiek geeft deze kracht weer
a. Na hoeveel meter komt Felix tot stilstand
b. Bepaal de hoeveelheid arbeid die de wrijvingskracht heeft verricht.
c. Hoeveel joule bewegingsenergie had Frits aanvankelijk
Slide 32 - Tekstslide
Variabele negatieve arbeid.
Felix komt snowboardend van
een helling op een vlak stuk met
natte sneeuw terecht.
De weerstandskracht zorgt ervoor
dat hij langzaam tot stilstand komt.
De grafiek geeft deze kracht weer
a. Na hoeveel meter komt Felix tot stilstand
Als de wrijvingskracht nul is
Dus na 20 meter
Slide 33 - Tekstslide
Variabele negatieve arbeid.
Felix komt snowboardend van
een helling op een vlak stuk met
natte sneeuw terecht.
De weerstandskracht zorgt ervoor
dat hij langzaam tot stilstand komt.
De grafiek geeft deze kracht weer
b. Bepaal de hoeveelheid arbeid die de wrijvingskracht heeft verricht.
b. De arbeid is: W = ½ lxb
W = ½ x (-200) x 20 = -2000J
W = ½ x (-200) x 20 = -2000J
Slide 34 - Tekstslide
Variabele negatieve arbeid.
Felix komt snowboardend van
een helling op een vlak stuk met
natte sneeuw terecht.
De weerstandskracht zorgt ervoor
dat hij langzaam tot stilstand komt.
De grafiek geeft deze kracht weer
c. Hoeveel joule bewegingsenergie had Frits aanvankelijk
De oorspronkelijke hoeveelheid bewegingsenergie is gelijk aan de hoeveelheid arbeid die de wrijvingkracht heeft weggenomen. dus 2000 J bewegingsenergie.
Slide 35 - Tekstslide
De wrijvingskrachten verrichten arbeid. In welke energievorm wordt de energie dan omgezet?
A
Kracht
B
Kinetische
C
Warmte
D
Zwaarte
Slide 36 - Quizvraag
Hoe groot is de arbeid die je moet leveren om de veer 80 cm uit te rekken?
A
40 Nm
B
80 Nm
C
120 Nm
D
160 Nm
Slide 37 - Quizvraag
Raif wil bij het fitnessen zijn gewichten steeds 30 cm omhoog tillen en gebruikt hiervoor 300 N aan kracht. In totaal wil hij 1000 J aan aan arbeid verrichten. Hoe vaak moet hij de oefening herhalen ?
Slide 38 - Open vraag
Raif wil bij het fitnessen zijn gewichten steeds 30 cm omhoog tillen en gebruikt hiervoor 300 N aan kracht. In totaal wil hij 1000 J aan aan arbeid verrichten. Nu tilt hij het gewicht hoger op. Leg uit of hij nu meer of minder arbeid verricht
Slide 39 - Open vraag
W
F
s
3,0 kN
5,0 m
20 N
50 cm
20 kJ
40 m
2,5 MJ
25 km
0,35 kJ
70 kN
20 J
4,0 mN
Reken de ontbrekende grootheden uit en vul ze in
1500
2,4
0,3
500
15
0,42
5000
18750
0,1
500
0,005
3750
10
0,5
50
100
Slide 40 - Sleepvraag
Tijn helpt met verhuizen. Een verhuisdoos verplaatsen kost hem 17 000 J. Na een tijdje wordt hij futloos en eet hij een energiereep (een portie). Op het etiket staat het volgende (zie etiket)
Hoeveel verhuisdozen zou hij, met de extra energie van de reep, kunnen verplaatsen?
Slide 41 - Open vraag
Tijn helpt met verhuizen. Een verhuisdoos verplaatsen kost hem 17 000 J. Na een tijdje wordt hij futloos en eet hij een energiereep (een portie). Op het etiket staat het volgende (zie etiket)
Waarom zal het werkelijke aantal lager liggen dan die 34 dozen uit de vorige vraag?
Slide 42 - Open vraag
Tijn helpt met verhuizen. Een verhuisdoos verplaatsen kost hem 17 000 J. Na een tijdje wordt hij futloos en eet hij een energiereep (een portie). Op het etiket staat het volgende (zie etiket)
Hoeveel Joule is 1 kcal volgens het etiket?
Slide 43 - Open vraag
Leg in de volgende situaties uit of de genoemde kracht een positieve, negatieve of geen arbeid verricht.
1. De zwaartekracht bij een naar beneden vallende bal
2. De spierkracht waarmee je een boodschappentas omhooghoudt terwijl je vooruit loopt
3. De spierkracht van je benen tijdens het fietsen
4. De zwaartekracht bij een opstijgende raket
positieve arbeid
positieve arbeid
Negatieve arbeid
Negatieve arbeid
Geen arbeid
Geen arbeid
Slide 44 - Sleepvraag
Wat heb ik deze les geleerd
Slide 45 - Woordweb
Waar wil ik nog extra aan werken of moet ik extra mee oefenen
Slide 46 - Woordweb
Huiswerk
Lezen 4.2
Maken vragen: 17,18,19,20,21,22,25, 26 en 27
Slide 47 - Tekstslide
Huiswerk
Lezen 4.2
Maken vragen: 17,18,19,20,21,22,24, 25, 26
Vraag 17, 19, 20, 21, 25 en 27 heb je al gedaan in de lesson up !!!