uitleg schrijftoets; grammar

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

first lesson
1B
writing/reading
4TL1

Slide 2 - Tekstslide

first lesson
1B
If you haven't already: go to www.lessonup.com, register, and use the code jxcqp to join your class.

Slide 3 - Tekstslide

first lesson
1B
BOOK (p. 10 - 15)

            *  3, 4, 5 and 6 (text)
             *  7 (vocabulary)
             * 9 and 10 (grammar)
             * 8 (puzzle) is                              optional

 
TO DO: 
             *  do first p. 2 and 3 of booklet (writing)
             *  grammar: past simple vs past continuous (next                      slides)
             *  grammar: if sentences
             *  do ex. 19, 20 and 21 (p. 24 - 26)
             *  do p. 4, 5, 11 to 15 of booklet (writing)

AT HOME: do p. 6 and 7 of booklet (writing)

   



 

Slide 4 - Tekstslide

Past Simple vs. Past Continuous

Slide 5 - Tekstslide

Past simple vs. Past continuous

Slide 6 - Tekstslide

Past Continuous
De past continuous beschrijft handelingen of gebeurtenissen in een tijd voorafgaand aan het heden, die in het verleden begonnen is en die nog steeds aan de gang is op het moment van spreken. 

In andere woorden, het beschrijft een onafgemaakte of onvolledige handeling in het verleden.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

She/he/it = was + ww + ing

I/you/we/they = were + ing

Slide 10 - Tekstslide

Past Simple
De Past Simple is de Engelse term voor de verleden tijd. Je gebruikt deze vorm als je het hebt over feiten, gewoonten etc. die in het verleden gebeurd zijn en nu helemaal klaar zijn. 

Het is dus eigenlijk hetzelfde als de Present Simple, alleen dan in de verleden tijd!

Slide 11 - Tekstslide

Je gebruikt de Past Simple als iets gebeurd is in de verleden tijd en ook beëindigd is.
Past simple = Verleden tijd

Slide 12 - Tekstslide

She/he/it = ww + s

Slide 13 - Tekstslide

Past Simple vs Past Continuous:

Hoe zet je een werkwoord in de Past Simple vorm?
A
werkwoord + (e)d
B
werkwoord + ing
C
werkword + was/were +ing
D
werkwoord + t

Slide 14 - Quizvraag

Past Simple vs Past Continuous:

He went to the cinema.
A
Past Simple
B
Past Continuous

Slide 15 - Quizvraag

Past simple vs. Past continuous:

I ______ (fall) asleep, while I ________ (watch) TV.
A
fell - watched
B
was falling - was watching
C
was falling - watched
D
fell - was watching

Slide 16 - Quizvraag

Past simple vs. Past continuous:

He ____ (break) his leg, when he _____ (play) frisbee.
A
breaks - played
B
broke - was playing
C
was breaking - played
D
broke - played

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

If you _______ (to turn off) the lights, it _______(to get) dark.
A
turn off, will get
B
turn off, get
C
turns off, gets
D
turn off, gets

Slide 19 - Quizvraag

Maak een if-sentence

Slide 20 - Open vraag