4V: wederkerend werkwoord

De wederkerende werkwoorden
Wederkerende werkwoorden zijn werkwoorden waar in het Nederlands zich voor staat: zich wassen, zich vergissen, zich voelen, zich herinneren, zich zorgen maken, etc.

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3,4

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

De wederkerende werkwoorden
Wederkerende werkwoorden zijn werkwoorden waar in het Nederlands zich voor staat: zich wassen, zich vergissen, zich voelen, zich herinneren, zich zorgen maken, etc.

Slide 1 - Tekstslide

Veel voorkomende werkwoorden
zich douchen - se doucher
zich wassen - se laver
zich scheren - se raser
zich opmaken - se maquiller
Sommige werkwoorden zijn in het Nederlands NIET wederkerend,              maar in het Frans wel.
Bijv: wakker worden - se réveiller, opstaan - se lever
naar bed gaan- se coucher, tanden poetsen - se brosser les dents

Slide 2 - Tekstslide

Zich wassen

Een voorbeeld: Ik was me.

Bij wederkerende werkwoorden horen de dikgedrukte woorden altijd bij elkaar. Ik en me, jij en je, hij en zich, etc.


Se laver

je me lave (ik was me)
tu te laves (jij wast je)
il se lave (hij wast zich)
elle se lave (zij wast zich)
on se lave (men wast zich)
nous nous lavons (wij wassen ons)
vous vous lavez (jullie wassen jullie)
ils/elles se lavent (zij wassen zich)

Slide 3 - Tekstslide

In de passé composé

vervoegen we ALLE wederkerende werkwoorden met ÊTRE

je me suis lavé(e)
tu t'es lavé(e)

il s'est lavé

elle s'est lavée

nous nous sommes lavé(e)s
vous vous êtes lavé(e)(s)
ils se sont lavés

elles se sont lavées

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Kies de juiste optie:
Elle __ beaucoup aux films (s'intéresser).
A
s'intéresse
B
m'intéresse

Slide 6 - Quizvraag

Kies de juiste optie:
Je __ lave à huit heures du matin (se laver).
A
te lave
B
me lave

Slide 7 - Quizvraag

Kies de juiste optie:
Nous ___ amusons à la fête de Léa (s'amuser).
A
nous amusons
B
s'amusons

Slide 8 - Quizvraag

Vul zelf het goede antwoord in:
Il ___ toujours tard (se coucher).

Slide 9 - Open vraag

Vul zelf het goede antwoord in:
Elles ___ à Paris (s'installer).

Slide 10 - Open vraag

Vul zelf het goede antwoord in:
Les deux soeurs ___ dans leur chambre (se reposer).

Slide 11 - Open vraag

Deel 2
De wederkerende werkwoorden in de passé composé.

Slide 12 - Tekstslide

Bekijk dit goed

Slide 13 - Tekstslide

Stappenplan wederkerend werkwoorden in de passé composéVoorbeeld: nous (se dépêcher)
1. Verander eerst het werkwoord in een voltooid deelwoord: dépêcher --> dépêché
2. Zet de juiste vorm van être ervoor (wederkerende werkwoorden hebben altijd être in de passé composé): nous + être = nous sommes --> sommes dépêché
3. Zet het wederkerend voornaamwoord "se" waar nodig in de goede vorm: se --> nous = nous nous sommes dépêché
4. Kijk nu of er nog een extra -e of -s achter moet. Nous is meervoud, kán vrouwelijk zijn (maar dat hoeft niet). Dus: nous nous sommes dépêché(e)s = wij hebben ons gehaast.

Slide 14 - Tekstslide

En nu ontkennend:  nous (se dépêcher) 
Als je een wederkerend werkwoord ontkennend maakt, komt ne tussen het onderwerp en het wederkerend voornaamwoord, en pas (zoals normaal) achter de persoonsvorm. 
Je ne me couche pas = Ik ga niet naar bed
Je ne me suis pas couché = Ik ben niet naar bed gegaan

Slide 15 - Tekstslide

Kies de juiste optie:
Het wederkerend werkwoord vervoeg je altijd met het hulpwerkwoord ...
A
avoir
B
être

Slide 16 - Quizvraag

Kies de juiste optie:
Tu ___ tôt (se coucher - ne pas). Let op: passé composé.
A
tu ne te pas es couché
B
tu ne t'es pas couché
C
tu n' es te pas couché
D
tu ne t'es couché pas

Slide 17 - Quizvraag

Kies de juiste optie:
Léa et Julie ___ au cinéma (s'amuser). Let op: passé composé.
A
se sont amusées
B
se sont amusés

Slide 18 - Quizvraag

Vul zelf het goede antwoord in:
Vous ___ hier soir Luc et Julie? (s'amuser). Let op: passé composé.

Slide 19 - Open vraag

Vul zelf het goede antwoord in:
Il ___ pendant deux heures (s'entraîner). Let op: passé composé.

Slide 20 - Open vraag

Vertaal: Alain en Louis hebben zich geschoren
A
Alain et Louis se sont rasés
B
Alain et Louis se sont rasé
C
Alain et Louis se sont rasée
D
Alain et Louis se sont rasées

Slide 21 - Quizvraag

Vertaal: Adèle en Claudine hebben (zich) gedoucht
A
Adèle et Claudine se sont douché
B
Adèle et Claudine se sont douchées
C
Adèle et Claudine ont se douché
D
Adèle et Claudine ont se douchées

Slide 22 - Quizvraag

Vertaal: jij bent niet naar bed gegaan.
A
tu ne t'est pas couché
B
tu ne t'es pas couché
C
tu ne t'es pas couchée
D
tu ne t'est pas couchée

Slide 23 - Quizvraag

Vertaal: Meneer Dubon is niet naar bed gegaan (se coucher).

Slide 24 - Open vraag

Vertaal: Zij heeft zich gewassen (se laver).

Slide 25 - Open vraag

Vertaal: Hij heeft zich niet gehaast (se dépêcher).

Slide 26 - Open vraag