Chapitre 3 laatste les

BONJOUR ET BIENVENUE!
Bonjour
et 
bienvenue!!
1 / 10
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 10 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

BONJOUR ET BIENVENUE!
Bonjour
et 
bienvenue!!

Slide 1 - Tekstslide

Les buts de ce cours:
Laatste les voor de repetitie!

Slide 2 - Tekstslide

La tâche de début
Traduisez la phrase:
Samedi prochain, nous allons à Nice en avion.  Le voyage dure deux heures.
timer
1:00

Slide 3 - Tekstslide

Phrases-clés,  (chapitre 3) 
Sleep de zin naar de juiste vertaling.
Il faut reserver?
Tu pars à quelle heure?
Le voyage dure combien de temps?
Tu vas où?
ça coute cher?
Moet je reserveren?
Waar ga je heen?
Hoe laat vertrek je?
Hoelang duurt de reis?
Is het duur?

Slide 4 - Sleepvraag

Phrases-clés, source C (chapitre 3) 
Koppel de zin naar het correcte antwoord.
Il faut reserver?
Tu pars à quelle heure?
Le voyage dure combien de temps?
Tu vas où?
ça coute cher?
Je vais à Paris en train
Je pars à trois heures
Oui, c'est obligatoire.
Non, un aller-retour coute vingt euros.
Le voyage dure cinq heures.

Slide 5 - Sleepvraag

Vertaal:
Il y a une piscine
A
Er is een zwembad
B
Er is ontbijt
C
Er is een ijsbaan
D
Er is een skipiste

Slide 6 - Quizvraag

Vertaal: Wij gaan naar Lyon met het vliegtuig
A
Vous allez à Lyon en train
B
Nous allons à Lyon en avion
C
Nous allons à Lyon en voiture
D
Vous allez à Lyon en avion

Slide 7 - Quizvraag

Repetitie in projectweek
Maak aantekeningen (op blz 126 is daar ruimte voor)

Ex. 1 Vertaal de woorden (4x5 zinnen) / maak de zinnen compleet.
1. (in het voorjaar) .......... on va à la mer.

Slide 8 - Tekstslide

Repetitie in projectweek
Ex 2: Beantwoord de vragen met een complete FRANSE zin. 
1. Tu vas où? (bestemming en vervoersmiddel)
2. Tu pars à quelle heure?

Ex. 3: 4 leesteksten, met meerkeuzevragen en vertaal de onderstreepte woorden uit de tekst. 

Slide 9 - Tekstslide

Repetitie in de stopweek
1. Vervoeg de regelmatige ww-en in de passé compose. gebruik 'avoir' als hulpwerkwoord.
Tu (passer) __________      ___________ tes vacances en France?
2. Vervoeg de regelmatige ww-en in de p.c. Gebruik être als hww. Voeg indien nodig een -e, s, of -es toe. 
Ma soeur (aller) ____________      _____________ avec nous.
3. Vervoeg de onregelmatige ww-en in de p.c. gebruik avoir als hww.
On (faire) ______________     ________________ un tour de France en vélo. 

Slide 10 - Tekstslide