Een (hoofd/bij)zin bestaat uit...
1. Iets wat je doet of bent (
persoonsvorm: WG/NG)
2. Iets/iemand die dat doet of is (onderwerp)
Soms aangevuld met:
3. Iets/iemand die het ondergaat (lijdend voorwerp)
4. Iets/iemand die het ontvangt (meewerkend voorwerp)
5. Extra informatie: tijd/plaats/reden etc. (bijw. bepaling)
6. Een vaste uitdrukking (voorzetselvoorwerp)
7. Een gemoedstoestand (bepaling van gesteldheid)
Binnen elk zinsdeel kan voorkomen:
Extra informatie ervoor/achter (bijvoeglijke bepaling)