M3 H5 licht 5.3 deel 2
1 / 25
Lesduur is: 90 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Video
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Link
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Link
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
34 Een lens kan licht op een bepaalde manier breken.
Wat betekent het als een lens lichtstralen breekt?
Wat betekent het als een lens lichtstralen breekt?
A
De lichtstralen gaan niet verder dan de lens.
B
De lichtstralen gaan niet verder dan het brandpunt.
C
De lichtstralen veranderen van richting.
D
De lichtstralen worden teruggekaatst.
Slide 13 - Quizvraag
35 Er zijn positieve en negatieve lenzen.
Wat klopt over een positieve lens?
Wat klopt over een positieve lens?
A
Een positieve lens heeft een brandpunt vóór de lens.
B
Een positieve lens heeft een divergerende werking.
C
Een positieve lens is bol.
D
Een positieve lens is hol.
Slide 14 - Quizvraag
36 Een lens heeft een bepaalde brandpuntsafstand.
De brandpuntsafstand is de afstand van:
De brandpuntsafstand is de afstand van:
A
de achterkant van de lens tot het brandpunt.
B
de rand van de lens tot het brandpunt.
C
de voorkant van de lens tot het brandpunt.
D
het midden van de lens tot het brandpunt.
Slide 15 - Quizvraag
37 Je probeert een voorwerp af te beelden op een scherm.
Als de afstand tussen de lens en het scherm gelijk is aan de beeldafstand, zie je op het scherm:
Als de afstand tussen de lens en het scherm gelijk is aan de beeldafstand, zie je op het scherm:
A
een beeld opgebouwd uit kleine overlappende cirkeltjes.
B
een onscherp beeld.
C
een scherp beeld.
D
een virtueel beeld.
Slide 16 - Quizvraag
38 Met sommige lenzen kun je een reëel beeld construeren.
Hoeveel constructiestralen heb je ten minste nodig om een beeldpunt te vinden?
Hoeveel constructiestralen heb je ten minste nodig om een beeldpunt te vinden?
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 17 - Quizvraag
39 Vul in:
a Een negatieve lens is in het midden ......... dan aan de randen.
b Een positieve lens is in het midden ........... dan aan de randen.
c Bij een ........... lichtbundel bewegen de lichtstralen naar één punt toe.
a Een negatieve lens is in het midden ......... dan aan de randen.
b Een positieve lens is in het midden ........... dan aan de randen.
c Bij een ........... lichtbundel bewegen de lichtstralen naar één punt toe.
Slide 18 - Open vraag
d Bij een ......... lichtbundel bewegen de lichtstralen steeds verder uit elkaar.
e Als evenwijdig licht op een positieve lens valt, komt het na de lens samen in één punt. Dit
punt heet het ........... . In tekeningen wordt bij dit punt de letter .... gezet.
e Als evenwijdig licht op een positieve lens valt, komt het na de lens samen in één punt. Dit
punt heet het ........... . In tekeningen wordt bij dit punt de letter .... gezet.
