1mh chapitre 6 - herhaling hoofdstuk 6 + 7

Planning du jour
LessonUp (6+7)
Vragen stellen
Français en classe
Focusleren
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Planning du jour
LessonUp (6+7)
Vragen stellen
Français en classe
Focusleren

Slide 1 - Tekstslide

Focusleren (alles)
timer
5:00

Slide 2 - Tekstslide

Français en classe
1. Classe   2. Matières
3. Heure    4. Prof: sévère, sympa       
5. Matière préferée
6. C'est quand ton anniversaire?

7. Tu as passé un bon weekend?
- Oui, j'ai regardé une série.

8. Qu'est-ce que (wat) tu vas faire ce weekend?
- samedi, je vais faire du foot.           
- dimanche, je vais faire les magasins.

timer
5:00

Slide 3 - Tekstslide

LessonUp 6+7

Slide 4 - Tekstslide

Zet de woorden in de goede volgorde.
1
2
3
4
prendre
nous
allons
un café

Slide 5 - Sleepvraag

Zet de woorden in de goede volgorde.
1
2
3
4
vont
elle
le musée
visiter

Slide 6 - Sleepvraag

Zet de woorden in de goede volgorde.
1
2
3
4
vont
jouer le foot
et regarder Netflix
mes amis

Slide 7 - Sleepvraag

Vertaal, schrijf alleen het woord op.

tu as raison

Slide 8 - Open vraag

Vertaal, schrijf alleen het woord op.

cher

Slide 9 - Open vraag

Vertaal, schrijf alleen het woord op.

la vue

Slide 10 - Open vraag

Vertaal, schrijf alleen het woord op.

la capitale

Slide 11 - Open vraag

Vertaal, schrijf alleen het woord op.

terugvinden

Slide 12 - Open vraag

Vertaal, schrijf alleen het woord op.

de mensen

Slide 13 - Open vraag

Vertaal, schrijf alleen het woord op.

ik wil

Slide 14 - Open vraag

Kies de juiste zin.

Vertel waar je woont.
A
J'habite à Zwolle.
B
Zjabiet à Zwolle.
C
Je habite à Zwolle.
D
J'habites à Zwolle.

Slide 15 - Quizvraag

Kies de juiste zin.

Of dat een grote/kleine stad of een groot/klein dorp is
A
C'est une ville.
B
C'est une grande ville.
C
C'est une maison.
D
C'est une grande maison.

Slide 16 - Quizvraag

Kies de juiste zin.

of het ver/dichtbij het station van Zwolle is
A
C'est loin.
B
C'est lion.
C
C'est à gauche.
D
C'est à droite.

Slide 17 - Quizvraag

Kies de juiste zin.

Welk vervoermiddel hij/zij moet nemen van het station in Zwolle naar jouw huis
A
On y va!
B
Tu vas en vélo?
C
On y va en bus.
D
Bus.

Slide 18 - Quizvraag

De passé composé bestaat uit het hulpwerkwoord ‘avoir’ (hebben) én het voltooid
deelwoord.

1. Tu (visiter) ____________ ____________ le musée hier.

!! ALLEEN het hulpwerkwoord + voltooid deelwoord

Slide 19 - Open vraag

Vragen stellen

Slide 20 - Tekstslide