5.4 Wat houd je over?

5.4 Wat houd je over?
  • Ik kan de brutowinst van een bedrijf uitrekenen, als de omzet en inkoopwaarde gekend zijn.
  • Ik kan voorbeelden geven van bedrijfskosten.
  • Ik kan de nettowinst van een bedrijf uitrekenen, als de brutowinst en kosten gekend zijn.
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

5.4 Wat houd je over?
  • Ik kan de brutowinst van een bedrijf uitrekenen, als de omzet en inkoopwaarde gekend zijn.
  • Ik kan voorbeelden geven van bedrijfskosten.
  • Ik kan de nettowinst van een bedrijf uitrekenen, als de brutowinst en kosten gekend zijn.

Slide 1 - Tekstslide

5.4 Wat houd je over
Herhaling
  • De afzet is het aantal producten dat je verkoopt.
  • De verkoopprijs is de prijs exclusief BTW.
  • De omzet is de verkoopopbrengst exclusief BTW.

afzet x verkoopprijs = omzet

2000 hamburgers x € 5,00 per hamburger = € 10.000 opbrengst

Slide 2 - Tekstslide

De consument betaalt BTW aan de winkelier bij aankoop van een product of dienst.
A
Juist
B
Fout

Slide 3 - Quizvraag

De consumentenprijs is de prijs van een product exclusief BTW.
A
Juist
B
Fout

Slide 4 - Quizvraag

Als je van de consumentenprijs de BTW aftrekt, dan ken je de verkoopprijs.
A
Juist
B
Fout

Slide 5 - Quizvraag

Slide 6 - Video

Welke omschrijving past het best bij het begrip inkoopwaarde?
A
Het aantal producten dat je hebt ingekocht om te verkopen.
B
Alle kosten die je maakt om producten te kunnen inkopen.
C
Alle kosten die je maakt om te kunnen verkopen.
D
Het bedrag dat je hebt betaald voor producten die je wil verkopen.

Slide 7 - Quizvraag

5.4 Wat houd je over?
Brutowinst
  • De inkoopwaarde is de inkoopprijs van de verkochte producten.
  • De brutowinst  is de toegevoegde waarde van alle verkochte producten samen.

omzet - inkoopwaarde = brutowinst

bv. inkoopprijs hamburger is € 1,60 en verkoopprijs hamburger is € 5,00:
€ 10.000 opbrengst -  € 3.200 inkoopprijs = € 6.800 brutowinst

Slide 8 - Tekstslide

De omzet is € 25.000 en de inkoopwaarde is
€ 12.347. Hoeveel is de brutowinst?

Slide 9 - Open vraag

Joyce heeft een lampenwinkel.
Haar omzet in november dit jaar is € 22.000.
In dezelfde maand vorig jaar was dat € 20.000. Wat is er veranderd aan de omzet?
A
De omzet is gestegen met € 22.000.
B
De omzet is gestegen met € 2.000.
C
De omzet is gedaald met € 2.000.
D
De omzet is gedaald met € 20.000.

Slide 10 - Quizvraag

De omzet van de kledingwinkel van Joost is
€ 35.000, de inkoopwaarde is € 15.000 en de kosten zijn € 7.500. De brutowinst is:
A
€ 20.000
B
€ 12.500
C
€ 2.500
D
€ 75.000

Slide 11 - Quizvraag

bedrijfskosten?

Slide 12 - Woordweb

Kassa kassa
Nettowinst
  • Bedrijfskosten zijn de kosten die een producent maakt om te kunnen produceren/verkopen.
  • De nettowinst  is het bedrag dat overblijft na aftrek van alle kosten.

brutowinst - bedrijfskosten = nettowinst

bv. gas, elektricitiet, huur en loon bedragen € 5.000
€ 6.800 brutowinst - € 5.000 bedrijfskosten = € 1.800 nettowinst

Slide 13 - Tekstslide

Hoe bereken je de nettowinst?
A
brutowinst - inkoopwaarde = nettowinst
B
omzet - bedrijfskosten = nettowinst
C
inkoopwaarde - bedrijfskosten = nettowinst
D
brutowinst - bedrijfskosten = nettowinst

Slide 14 - Quizvraag

Hoe bereken je de nettowinst?
A
omzet - bedrijfskosten
B
brutowinst - bedrijfskosten
C
omzet - brutowinst
D
omzet - brutowinst - bedrijfskosten

Slide 15 - Quizvraag

De omzet van de kledingwinkel van Joost is
€ 35.000, de inkoopwaarde is € 15.000 en de kosten zijn € 7.500. De nettowinst is:
A
€ 20.000
B
€ 12.500
C
€ 2.500
D
€ 75.000

Slide 16 - Quizvraag

=
-
=
verkoopprijs
x
bedrijfskosten
omzet
nettowinst
brutowinst
afzet

Slide 17 - Sleepvraag

verkoopprijs
afzet
omzet
inkoopwaarde
brutowinst
bedrijfskosten
nettowinst
De hoeveelheid producten je verkoopt.
Kosten die je maakt om te kunnen verkopen.
Aankoopkosten van het verkochte product.
De totale opbrengst van de verkoop.
Wat je na de aftrek van kosten overhoudt.
De verkoopopbrengst min de aankoopkosten.
De prijs waaraan je je product verkoopt.

Slide 18 - Sleepvraag

x _______________________
- _______________________
- _______________________
inkoopwaarde
nettowinst
brutowinst
bedrijfskosten
verkoopprijs
omzet
afzet

Slide 19 - Sleepvraag

Op welke manier kan ik de nettowinst niet verhogen?
A
Reclame maken, zodat de vraag stijgt.
B
Onderhandelen met leveranciers om goedkopere aankoopprijzen te bekomen.
C
Besparen op personeelskosten.
D
De verkoopprijs verhogen als er meer aanbod dan vraag is.

Slide 20 - Quizvraag

5.4 Wat houd je over?
  • Ik kan de brutowinst van een bedrijf uitrekenen, als de omzet en inkoopwaarde gekend zijn.
  • Ik kan voorbeelden geven van bedrijfskosten.
  • Ik kan de nettowinst van een bedrijf uitrekenen, als de brutowinst en kosten gekend zijn.

Slide 21 - Tekstslide

Maken oefening 53-58 p. 143
timer
8:00

Slide 22 - Tekstslide

Maken oefening 59-66 p. 145
timer
8:00

Slide 23 - Tekstslide