6.2 Het gaat om de winst

6.2 Het gaat om de winst
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

6.2 Het gaat om de winst

Slide 1 - Tekstslide

Van inkoopprijs naar verkoopprijs
Verkoopprijs = inkoopprijs + Brutowinstopslag

Brutowinstopslag = het bedrag wat je optelt bij de inkoopprijs. Met een deel van dit bedrag betaal je de bedrijfskosten
Bedrijfskosten = Dit zijn de kosten die je hebt om je bedrijf te laten functioneren

Slide 2 - Tekstslide

Samen maken opdracht 3a en 4a

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Maken opdracht 1 t/m 7

Slide 5 - Tekstslide

bespreken opdracht 6 en 7

Slide 6 - Tekstslide

Consumentenprijs
Verkoopprijs incl. btw = consumentenprijs
De prijs die de consument betaalt voor een product in de winkel.

Verkoopprijs + btw   = consumentenprijs
100%                 +  21%  =  121% bij "luxe" goederen
100%                  + 9%    =  109% bij "levensmiddelen" 




Slide 7 - Tekstslide

samen maken opdracht 8

Slide 8 - Tekstslide

Omzet berekenen
Wat is omzet eigenlijk en waarom wil een bedrijf dit weten?
Omzet = afzet x verkoopprijs
Omzet is geen winst

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Video

Maken opdracht 10

Slide 11 - Tekstslide

Winst berekenen
We hebben 2 soorten winst. De brutowinst en de nettowinst.
   Omzet
- Inkoopwaarde
Brutowinst
- bedrijfskosten
Nettoresultaat (nettowinst)

Slide 12 - Tekstslide

Wat is mijn nettowinst?
   Omzet                          = Verkoopprijs X afzet
- inkoopwaarde          = Inkopen van producten voor de productie
   brutowinst (verlies)
- bedrijfskosten          = vb. personeelskosten, energiekosten
   nettowinst/ nettoresultaat 

Slide 13 - Tekstslide

Maken opdracht 11

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Is de weekmarkt in Geldrop een concrete markt?
A
Ja
B
Nee

Slide 16 - Quizvraag

Noem een voorbeeld van een abstracte markt.

Slide 17 - Open vraag

Op een markt zijn altijd veel concurrenten. Wat zijn concurrenten?

Slide 18 - Open vraag

Slide 19 - Tekstslide

Huiswerk
13 t/m 18 en 21 t/m 22

Slide 20 - Tekstslide