Lesdag 1 rekenen niveau 2 domein 1&2

Welkom, fijn dat je er bent.
Rekenen is niet zo heel erg moeilijk: 
als ik 20 euro heb en mijn vrouw vijf 
euro, dan heeft mijn vrouw 25 euro.

5+5+5=550


Maak de som kloppend 
door een streepje te zetten. 
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 6 videos.

Onderdelen in deze les

Welkom, fijn dat je er bent.
Rekenen is niet zo heel erg moeilijk: 
als ik 20 euro heb en mijn vrouw vijf 
euro, dan heeft mijn vrouw 25 euro.

5+5+5=550


Maak de som kloppend 
door een streepje te zetten. 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rekenexamen in Rotterdam 
Niveau 2
  • Sommen over situaties in het dagelijkse leven (wonen, vrije tijd enz.)
  • Op de computer en met behulp van een rekenmachine
  • 90 minuten de tijd  
  • Schrijf je berekening op, anders kost het je punten
  • Je slaagt met een 6 (mag ook een 5 zijn als je voor Nederlands een 6 hebt)

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderdelen (domeinen)
1. Grootheden & eenheden
2. Oriëntatie in de 2D- en 3D-wereld
3. Verhoudingen herkennen & gebruiken
4. Procenten gebruiken
5. Omgaan met kwantitatieve informatie

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Doelen domein 1
Je:
  • kent de betekenis van getallen in je dagelijkse omgeving
  • kunt rekenen met lengtematen
  • kunt rekenen met gewichtsmaten
  • kunt tijdseenheden omrekenen
  • kan het tijdsverschil tussen twee tijden berekenen
  • kan tijd noteren
  • weet de  voorvoegsels bij maten
  • kent maten zoals temperatuur, snelheid en geheugenomvang
  • kunt schattingen maken met referentiematen



Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grootheden en eenheden
Een getal kan verschillende dingen voorstellen. 

Wat hoort op de volgende dia bij elkaar?

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2016
5000
15:04:35
28 en 24
Jaartal
Leeftijd
Afstand
Tijd

Slide 7 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maateenheden Lengte
Millimeter - mm - De dikte van een cd.
Centimeter - cm - De opening van een usb-aansluiting.
Decimeter - dm - Een lijmstift.
Meter - m - Een schooltafeltje.
Decameter - dam - De breedte van een klaslokaal.
Hectometer - hm - Om de 100 meter staat een hectometerpaaltje.
Kilometer - km - De lengte van de straat kan een kilometer zijn.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Lengte

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2 m =      dm
3 dm =    cm
5 cm =     mm
3 m =        mm  


400 cm =        m
500 dm =        m
2000 mm =     dm
3500 cm =       m

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antwoorden
2 m = 20 dm
3 dm = 30 cm
5 cm = 50 mm
3 m = 3000 mm
400 cm = 4 m
500 dm = 50 m
2000 mm = 20 dm
3500 cm = 35 m


Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maateenheden gewicht
Milligram -      mg -       Een klein beetje zout weegt ongeveer een milligram.
Centigram -    cg -        Een klein tabletje weegt ongeveer een centigram.
Decigram -      dg -        Een paperclip weegt ongeveer een decigram. Deci betekent 'tiende'. Een                                                   decigram is een tiende deel van een gram.
Gram -               g -          Een wat grotere tablet, zoals een paracetamol, weegt ongeveer een gram.
Decagram -    dag -      Deca betekent 'tien'. Een decagram is tien gram. Een cd weegt ongeveer                                                    een decagram.
Hectogram - hg -         Hecto betekent 'honderd'. Een hectogram is gelijk aan honderd gram. Dit  
                                             wordt ook wel 'een ons' genoemd. Je bestelt een ons gehakt bij de slager.
Kilogram -     kg -           Kilo betekent 'duizend'. Een kilogram is gelijk aan duizend gram. Een pak                                                    suiker weegt een kilo(gram).

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel gram wegen de sinaasappelen? 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tijdseenheden

1 eeuw =        100 jaar
1 jaar =            12 maanden
1 jaar =             52 weken
1 jaar =             365 dagen of 366 dagen
1 maand =      30 of 31 dagen
februari =       28 of 29 dagen
1 week =          dagen
1 dag =             uur
1 uur =              minuten
1 kwartier =     minuten
1 minuut=       seconden
In de tabel zie je hoe je de eenheden uur, minuut en seconde naar elkaar omrekent.
Voorbeeld
Jack studeert 2,5 uur voor zijn theorie-examen. Hoeveel minuten heeft hij gestudeerd?


1 uur = 60 minuten
2,5 uur = 2,5 × 60 = 150 minuten


Slide 15 - Tekstslide

Hoe pak jij het aan? 
Drie vriendinnen willen om 10 uur in Rotterdam zijn.
Hoe laat moeten zij vertrekken als zij met de auto gaan? 

Slide 16 - Tekstslide

Bij het examen willen ze een antwoord horen waarbij je geen rekening houdt met files. 
Veel voorkomende eenheden


geld
1 ton = € 100.000,-
snelheid
kilometer per uur (km/h)
meter per seconde (m/s)

temperatuur
graden Celsius (°C)



Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tijdens een reis is de gemiddelde snelheid 80 km/h.
De reis duurt drie kwartier.
Hoeveel kilometer leg je met deze snelheid af?

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Account aanmaken op NuRekenen
Je mag zelfstandig werken, in een zelf gekozen groepje of met mij. 
Volg de instructies uit teams. Maak de volgende opdrachten:


Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2 Oriëntatie in de twee- en driedimensionale wereld
Vlakke en ruimtelijke figuren
omtrek
oppervlakte
inhoud
schaal
plattegronden 
routes 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doelen domein 2
Je:
  • kunt vlakke figuren herkennen.
  • kent veelgebruikte meetkundige begrippen.
  • kan de oppervlakte berekenen en oppervlaktematen omrekenen.
  • kan de omtrek  en inhoud berekenen.
  • kunt rekenen met inhoudsmaten.
  • kunt kaarten en plattegronden lezen.
  • kan routes beschrijven.
  • kan rekenen met een schaallijn en schaal op een kaart.
  • bekijkt voorwerpen en objecten van tweedimensionaal naar driedimensionaal  en andersom.
  • maakt schattingen  met referentiematen voor oppervlakte en inhoud.



Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vlakke figuren 

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Oppervlakte 
Lengte  x  breedte = oppervlakte
Oppervlakte druk je uit in vierkante meter   

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Reken om
1 km2 =                m2
1 km2 =                hm2
1 hm2 =               ha
100 dm2 =         m2
10 000 cm2 =   m2
100 mm2 =       cm2

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antwoorden
1 km2 = 1 000 000 m2
1 km2 = 100 hm2
1 hm2 = 1 ha
100 dm2 = 1 m2
10 000 cm2 = 1 m2
100 mm2 = 1 cm2

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inhoud
Deze kubus is 1 bij 1 bij 1 m.
De inhoud van deze kubus is:

lengte × breedte × hoogte = 
1 × 1 × 1 = 

Je zegt: één kubieke meter.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de inhoud van de grote container? 
In totaal zijn er 3 × 2 × 2 = 12 kubussen.
Elke kubus heeft een inhoud van 
1 × 1 × 1 = .
Dus de inhoud van alle kubussen samen is .

Je kunt de inhoud van de kubussen ook berekenen met:

lengte × breedte × hoogte = 3 × 2 × 2 = 

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Plattegronden en kaarten lezen
Op een plattegrond of kaart staan symbolen die informatie bevatten.
In een legenda staat de betekenis van symbolen, kleuren en tekens.
De kaart geeft informatie over het aantal dagen dat er sneeuw werd waargenomen.
In het noordoosten werd de meeste dagen sneeuw waargenomen.

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een plattegrond is vaak in kleinere vakken verdeeld.
Plaatsen op de kaart worden aangegeven door de coördinaten van deze vakken.
In welk vak ligt het Vijverpark?
Het Vijverpark ligt in vak D3.

Door welke vakken loopt de Veerweg?
De Veerweg loopt door de vakken D1, C2 en C3 en......

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Routes
Een route beschrijf je met de richtingen linksaf, rechtsaf en rechtdoor.
Ook de windrichtingen worden vaak gebruikt.


Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Welke plattegrond hoort bij de afbeelding? 

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 37 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Afronden op 1 decimaal
12,67
A
13
B
12,6
C
12,7
D
12

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Afronden op een honderdtal
121
A
200
B
100

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

afronden op 2 decimalen
389,2765
timer
1:00

Slide 40 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Afronden op centen
€ 12,295
timer
1:00

Slide 41 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Verstandig afronden

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

schatten
7963 + 2056
A
9000
B
10000
C
11000
D
8000

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies