In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Welkom
Slide 1 - Tekstslide
Lesdoel:
Herhalen woordsoorten klas 1
Aan het eind van deze les ken de je verschillende woordsoorten en kun je ze benoemen.
Slide 2 - Tekstslide
Grammatica bestaat uit 2 onderdelen:
Zinsdelen: pv, ow, wg, lv, mv en bwb.
Woordsoorten: elk woord apart benoemen!
Slide 3 - Tekstslide
Voorbeeld:
Mark / loopt / naar school
ow, pv/wg, bwb
Mark loopt naar school zn, ww, vz, zn
Slide 4 - Tekstslide
Woordsoorten van a tot z
Leerjaar 2
Slide 5 - Tekstslide
Woordsoorten die je al moet kennen:
lidwoorden (onbepaald en bepaald)
werkwoorden
zelfstandige naamwoorden + eigennaam
voorzetsel
bijvoeglijk naamwoord
Slide 6 - Tekstslide
Lidwoord (lw)
Het Nederlands kent drie lidwoorden (lw): de, het, een
We maken onderscheid in bepaald lidwoord (de/het) en onbepaald lidwoord (een)
De (blw) boom
Een (olw) fiets
Slide 7 - Tekstslide
Het zelfstandig naamwoord (zn)
Zelfstandig naamwoorden zijn woorden waar je een lidwoord voor kunt zetten.
Zn is een naam voor een mens, dier, plant, ding of gevoel.
De (lw) boom (zn)
Een (lw) fiets (zn)
Slide 8 - Tekstslide
ZN deel 2
Ook eigennamen (Caro, Frankrijk, Mont Blanc, Amstel, Lanenga, Eva, Corlaer College) zijn zelfstandige naamwoorden.
Slide 9 - Tekstslide
Werkwoord (ww)
Een werkwoord is iets wat je doet of iets dat gebeurt.
Bijv. fietsen (kun je doen) of regenen (iets dat gebeurt).
Onthoud: een ww kun je vervoegen, dat betekent dat het verandert als je er ik, hij, wij voor zet. Je kunt het ook in een andere tijd zetten.
Slide 10 - Tekstslide
Het voorzetsel (vz)
Voorzetsels zijn woorden als aan, in, op, uit en voor.
Dit worden ook wel 'kastwoorden' genoemd.
Geven een plaats, tijd of oorzaak aan.
Tijdens het feestje Op de kast
Slide 11 - Tekstslide
Het bijvoeglijk naamwoord (bn)
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Het geeft een eigenschap, kenmerk of toestand aan van een zelfstandig naamwoord. Vaak staan ze voor het zn waar ze bij horen, maar niet altijd!
Voorbeelden:
de rode auto --> rode zegt iets over auto en is dus bn.
de autois rood --> rood zegt auto en is dus bn.
Slide 12 - Tekstslide
Wat is geen lidwoord?
A
de
B
een
C
nu
D
het
Slide 13 - Quizvraag
Benoem de woordsoorten: Woordsoorten zijn lastig.
'Woordsoorten' is
A
zn
B
ww
C
bn
D
lw
Slide 14 - Quizvraag
Benoem de woordsoorten: Woordsoorten zijn lastig.
'lastig' is
A
zn
B
ww
C
bn
D
lw
Slide 15 - Quizvraag
Benoem de woordsoorten: Wie heeft de mooiste prijs gewonnen? prijs is ..
A
vz
B
zn
C
bn
D
lw
Slide 16 - Quizvraag
Hoe noem je de volgende woordsoorten?
in, op, onder, door
A
lidwoorden
B
voorzetsels
C
telwoorden
D
aanwijzende voornaamwoorden
Slide 17 - Quizvraag
Benoem de woordsoorten: Wie heeft de mooiste prijs gewonnen? gewonnen is ..
A
vz
B
zn
C
ww
D
lw
Slide 18 - Quizvraag
Welk woord is een bijvoeglijk naamwoord? 'Judith trok een vragend gezicht.'
A
vragend
B
trok
C
gezicht
D
Judith
Slide 19 - Quizvraag
Benoem de woordsoorten: Wie heeft de mooiste prijs gewonnen? heeft is ..