Kader: H5.3

Hst 5 Licht
  • Jas in de kluis
  • Mobiel in de bak
  • Spullen op tafel; 
      boek & schrift, 
      schrijfspullen, 
      rekenmachine
  • Tas op de grond


1 / 48
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 3

In deze les zitten 48 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

Onderdelen in deze les

Hst 5 Licht
  • Jas in de kluis
  • Mobiel in de bak
  • Spullen op tafel; 
      boek & schrift, 
      schrijfspullen, 
      rekenmachine
  • Tas op de grond


Slide 1 - Tekstslide

Vandaag
Korte instructie H5.3
Zelfstandig aan het werk

Stukje herhaling 5.1 en 5.2
Zelfstandig aan het werk

Slide 2 - Tekstslide

hst 5.3 "beelden maken met een lens"

Slide 3 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je kunt kenmerken van positieve en negatieve lenzen benoemen. 
  • Je kunt positieve en negatieve lenzen onderscheiden. 
  • Je kunt onderscheid maken tussen een reëel beeld en een virtueel beeld
  • Je kunt een beeld construeren, dat gevormd wordt door een positieve lens.
  • Je kunt voorwerpsafstand en beeldafstand van een positieve lens beschrijven. 

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Soorten lenzen
Lees de tekst "Lenzen" op blz 36 
Noteer de antwoorden op de volgende vragen:
1. welke 2 soorten lenzen zijn er?
2. Noteer van elk soort 2 eigenschappen

  • Positieve lenzen: vergrotende werking en in het midden dikker dan de randen
  • Negatieve lenzen: Verkleinende werking en in het midden dunner dan aan de randen

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Bolle lens
Kenmerken:
  • In midden dikker dan aan de rand
  • Convergerende werking: Lichtstralen gaan naar elkaar toe!
  • Reëel brandpunt (echt aanwezig)
  • Vergroten van beeld

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Holle lens
Kenmerken:
  • In midden dunner dan aan de rand
  • Divergerende werking: Lichtstralen gaan van elkaar af!
  • Virtueel brandpunt (niet bestaand)
  • Verkleinen van beeld

Slide 10 - Tekstslide

Soorten lenzen

Slide 11 - Tekstslide

Onthouden !
Positieve lens (bolle lens)
  • Heeft een Convergerende werking (naar elkaar toe)
  • De  lichtstralen komen bij elkaar in het brandpunt (hoofdletter F)
  • Afstand lens => brandpunt heet brandpunts-afstand (kleine letter f)

Negatieve lens (holle lens)
  • Heeft een divergerende werking (van elkaar af).
  • Negatief brandpunt (dus vóór de lens) 

Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag
Lees eerst H5.3 goed door (p.36)

Maak dan opg 1 t/m 8 (p. 39)


timer
10:00

Slide 13 - Tekstslide

Korte herhaling H5.1 en H5.2
Spiegelwet
Van Infrarood (IR) tot Ultraviolet (UV)
Weerkaatsing van kleuren

Slide 14 - Tekstslide

Spiegelwet

Slide 15 - Tekstslide

Het spiegelbeeld van de kaars lijkt achter de spiegel te staan.
Het spiegelbeeld van de kaars lijkt achter de spiegel te staan.

Slide 16 - Tekstslide

Van Infrarood tot ultraviolet
Kleuren Spectrum? 
  • Infrarood, Rood, orange, geel, groen, blauw, violet, ultraviolet

Wit licht weerkaatst / absorbeert alle kleuren
Zwart licht weerkaatst / absorbeert alle kleuren

Infrarood licht: gaat wel / niet door glas
Ultraviolet licht: gaat wel / niet door glas

Slide 17 - Tekstslide

Weerkaatsing kleuren
Rood licht                     Groen licht                       Blauw Licht

Slide 18 - Tekstslide

Blauw licht schijnt op de Nederlandse vlag. Hoe zien wij de kleuren?
A
zwart, wit, blauw
B
rood, wit blauw
C
rood, blauw, blauw
D
zwart, blauw, blauw

Slide 19 - Quizvraag

Aan de slag
Lees eerst H5.3 goed door (p.36)

Maak dan opg 1 t/m 8 (p. 39)


timer
10:00

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Hst 5 Licht
  • Jas in de kluis
  • Mobiel in de bak
  • Spullen op tafel; 
      boek & schrift, 
      schrijfspullen, 
      rekenmachine
  • Tas op de grond


Slide 22 - Tekstslide

Leerdoelen H5.3
  • Je kunt kenmerken van positieve en negatieve lenzen benoemen. 
  • Je kunt positieve en negatieve lenzen onderscheiden. 
  • Je kunt onderscheid maken tussen een reëel beeld en een virtueel beeld
  • Je kunt een beeld construeren, dat gevormd wordt door een positieve lens.
  • Je kunt voorwerpsafstand en beeldafstand van een positieve lens beschrijven. 

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Construeren (maken) beeld (1)
  • Door het midden van de les loopt de hoofdas
  • Een lens teken je als een rechte streep, loodrecht op de hoofdas (+ of -)
  • Hoofdletter F = brandpunt (Focus), kleine letter f = brandpuntsafstand

Slide 26 - Tekstslide

Construeren (maken) beeld (2)
Je hebt nodig: Een positieve lens, een voorwerp en een beeldscherm
Je tekent twee constructiestralen
  1. Teken een rechte lijn vanaf het voorwerp evenwijdig aan de hoofdas tot de lens, na de lens 1 rechte lijn door het brandpunt (F)
  2. Teken een rechte lijn vanaf het                                                                                voorwerp door het optisch middelpunt.
Op het snijpunt teken je het beeld, 
dit komt op de kop!

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Video

Onthouden H5.3 !
  • Een positieve lens is een bolle lens
  • Een negatieve lens is een holle lens
  • De  lichtstralen uit een bolle lens komen bij elkaar in het brandpunt (F)
  • De afstand van de lens tot het brandpunt is de brandpunts-afstand (f)
  • Hoe kleiner de brandpunts-afstand, hoe sterker de lens
  • Een positieve lens heeft een convergerende werking ( naar elkaar toe). 
  • Een negatieve lens heeft een divergerende werking (van elkaar af).
  • Tekenen (construeren) van een beeld bij een positieve lens.

Slide 29 - Tekstslide

Hoe groot is de hoek van inval?

Slide 30 - Open vraag

Hoe groot is de hoek van inval?

Slide 31 - Open vraag

Aan de slag!
Maak de opgaven van H5.3 verder af

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

5.4 Oog en bril 

Slide 35 - Tekstslide

                   Lesdoelen H5.4
Je kunt de 7 onderdelen van het oog benoemen.  
Je kunt de functie van de pupil uitleggen.  
Je kunt uitleggen wat accommoderen van de ooglens is.  
Je kunt uitleggen welke lens bijziendheid kan corrigeren.  
Je kunt uitleggen welke lens verziendheid kan corrigeren.

Slide 36 - Tekstslide

Voorkennis
Zijn er leerlingen in de klas die een bril of lenzen dragen en weten welke sterkte ze ongeveer hebben?

Heb jullie moeite met voorwerpen van dichtbij of van veraf?

Slide 37 - Tekstslide

De belangrijkste onderdelen van het oog

Slide 38 - Tekstslide

Het beeld komt ondersteboven op het netvlies.

Slide 39 - Tekstslide


  • Pupil is de opening in de iris (de gekleurde gedeelte van de oog)

  • Veel licht - pupil klein

  • Weinig licht - pupil groot

Slide 40 - Tekstslide

accommoderen
Als een voorwerp dichterbij
komt wordt de lens boller.


Accommoderen : lens platter of boller maken

Slide 41 - Tekstslide

Bijziend
  • Dichtbij scherp, veraf wazig
  •  De ooglens is te bol 
  • Beeld kom vóór het netvlies
  • Je hebt een negatieve lens nodig
  • 'negatieve" bril => ogen lijken kleiner/groter

Slide 42 - Tekstslide

Verziend
  • veraf scherp, dichtbij wazig
  • De ooglens is te zwak 
  • Beeld komt achter je netvlies
  • Je hebt een positieve lens nodig
  • "positieve" bril => ogen lijken groter

Slide 43 - Tekstslide

Dioptrie
Oogarts en opticien gebruiken dpt om de sterkte (S) van brillenglazen aan te geven.





S=f1

Slide 44 - Tekstslide

Berekeningen:
1. f = brandpuntafstand in meter

2. S = lenssterkte in dpt

3. dpt = dioptrie

Ga na :    S = +2, dan is f = 50 cm
S=f1

Slide 45 - Tekstslide

Rekensommetje

Slide 46 - Tekstslide

Slide 47 - Tekstslide

Aan de slag
Lees H5.4 goed door
Maak opgaven H5.4 (incl extra)

Controleer H5.1 t/m 5.3

Slide 48 - Tekstslide