Geef voor de onderstaande aan of het gaat om een verandering of een continuïteit.
a. In de 20ste eeuw kopen rijke joden stukken land in Palestina van Arabische grootgrondbezitters die in landen zoals Syrië leefden. Hierdoor ontstaan er spanningen tussen de joden en de Palestijnse Arabieren. (verandering / continuïteit)
b. In het jaar 1516 komt het gebied Palestina onder het bestuur te staan van de Ottomaanse sultan. (verandering / continuïteit)
c. Na de vernietiging van de Joodse tempel vluchten veel joden naar andere gebieden, dit noemen we de Joodse diaspora. (verandering / continuïteit)