Wat is LessonUp
Zoeken
Kanalen
Inloggen
Registreren
‹
Terug naar zoeken
Spelling en Formuleren
Spelling en Formuleren
werkwoordspelling
tussen -n
getallen
zinnen begrenzen
verwijswoorden
1 / 36
volgende
Slide 1:
Tekstslide
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
In deze les zitten
36 slides
, met
interactieve quizzen
en
tekstslides
.
Start les
Bewaar
Deel
Printen
Onderdelen in deze les
Spelling en Formuleren
werkwoordspelling
tussen -n
getallen
zinnen begrenzen
verwijswoorden
Slide 1 - Tekstslide
Schema werkwoorden
onvdw
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Werkwoordspelling tt
Wat is goed geschreven?
A
Hij wandelt naar huis.
B
Hij wandeld naar huis.
C
Hij wandeldt naar huis.
Slide 5 - Quizvraag
Werkwoordspelling tt
Wat is goed geschreven?
A
Hij zaagd het hout..
B
Hij zaagt het hout.
C
Hij zaagdt het hout.
Slide 6 - Quizvraag
Werkwoordspelling verleden tijd.
Hij ......... het huis.
A
verfte
B
vervde
C
verfde
D
verften
Slide 7 - Quizvraag
Het ... regelmatig dat men fouten maakt in werkwoordspelling.
Wat is goed?
A
gebeurd
B
gebeurt
C
gebeurdt
Slide 8 - Quizvraag
Een zwak werkwoord...
A
verandert niet van klank in de verleden tijd
B
verandert wel van klank in de verleden tijd
Slide 9 - Quizvraag
Is
SNOEPEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee
Slide 10 - Quizvraag
Is
KOPEN
een zwak werkwoord?
A
ja
B
nee
Slide 11 - Quizvraag
Wat gebeurt er bij een sterk werkwoord?
A
Verandert van klank
B
Verandert niet van klank
Slide 12 - Quizvraag
De tussen-n
Slide 13 - Tekstslide
fiets + rek
A
fietserek
B
fietsenrek
Slide 14 - Quizvraag
stad = centrum
A
stadcentrum
B
stadscentrum
Slide 15 - Quizvraag
hoog + school
A
hogeschool
B
hogenschool
Slide 16 - Quizvraag
zaak + man
A
zakenmannen
B
zaakmannen
C
zakenlui
D
zakenlieden
Slide 17 - Quizvraag
Cijfers en getallen
Slide 18 - Tekstslide
Cijfers en getallen
Slide 19 - Tekstslide
Klik de goede spelling van de getallen aan.
A
Een pak suiker weegt 2 kilogram.
B
Een pak suiker weegt twee kilogram.
C
Een pak suiker weeg 2 kg.
D
Een pak suiker weegt twee kg.
Slide 20 - Quizvraag
Getallen tot en met het woord 'duizend' schrijf je aan elkaar.
A
Waar
B
Niet Waar
Slide 21 - Quizvraag
Welke getallen zijn op de juiste manier genoteerd?
A
acht, achthonderd
B
8, achthonderd
C
acht, 8 honderd
D
8, 8 honderd
Slide 22 - Quizvraag
Wat is de juiste schrijfwijze van de getallen in de zin?
A
Thuis telde ik alle pinda’s. Het waren er 138 !
B
Thuis telde ik alle pinda’s. Het waren er honderdachtendertig!
Slide 23 - Quizvraag
Wat is de juiste schrijfwijze van de getallen in de zin?
A
Mijn broertje heeft er inmiddels 21 opgegeten en ik 16. .
B
Mijn broertje heeft er inmiddels 21 opgegeten en ik zestien.
C
Mijn broertje heeft er inmiddels eenentwintig opgegeten en ik zestien.
D
Mijn broertje heeft er inmiddels eenentwintig opgegeten en ik 16.
Slide 24 - Quizvraag
Zinnen begrenzen
1. Zet een punt aan het einde van gewone zinnen.
2. Zet een vraagteken na een vraag.
3. Zet een komma tussen twee persoonsvormen
4. Zet een komma voor een verbindingswoord.
5. Zet (meestal) geen komma voor
en
en
of.
Slide 25 - Tekstslide
De jongen heeft flinke hoofdpijn. Daarom gaat hij eerder naar huis.
A
Goed begrensd
B
Fout begrensd
Slide 26 - Quizvraag
Niet alleen het weer valt mee, maar ook het huiswerk!
A
Goed begrensd
B
Fout begrensd
Slide 27 - Quizvraag
De kleine ondernemer wordt goed ondersteund. Alleen de grotere niet.
A
Goed begrensd
B
Fout begrensd
Slide 28 - Quizvraag
Na schooltijd stuurt de directeur de leerlingen weg, want ze maken een hoop lawaai.
A
Goed begrensd
B
Fout begrensd
Slide 29 - Quizvraag
Verwijswoorden samengevat
Kies het juiste verwijswoord:
mannelijk/vrouwelijk? Kijk in het woordenboek.
het-woorden (onzijdig)
het, zijn
dat, dit
de-woorden (mannelijk)
hij, hem, zijn
die, deze
de-woorden (vrouwelijk)
zij/ze, haar
die, deze
meervoud
zij/ze, hen, hun
die, deze
Slide 30 - Tekstslide
Verwijswoorden...
A
geven een verband aan in de tekst.
B
geven een eigenschap aan.
C
geven aan dat iets van iemand is.
D
verwijzen naar iets in de tekst.
Slide 31 - Quizvraag
Welke verwijswoorden horen in deze zin?
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Er kunnen meerdere verwijswoorden goed zijn als antwoord.
Vera doet het trucje voor.
________ zegt:
‘Zo moet je
________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
Slide 32 - Sleepvraag
Welke verwijswoorden horen in deze zin?
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader,
maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze
Slide 33 - Sleepvraag
Welke verwijswoorden horen in deze zin?
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Onno krijgt een vreemd mailtje binnen.
_________ denkt dat
________ spam is.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze
Slide 34 - Sleepvraag
Huiswerk voor volgende les
Maak de oefentoets die op Magister staat! (zie bijlage volgende les)
Slide 35 - Tekstslide
Op het proefwerk ga ik een ... halen
Slide 36 - Open vraag
Meer lessen zoals deze
23 09 21 werkwoordspelling en spelling H1
September 2021
- Les met
26 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
ha1g 14 mei spelling werkwoorden pvvt/vd
Mei 2024
- Les met
15 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 1
3 mavo, periode 4, module spelling blok 3, 4 en 5
September 2022
- Les met
44 slides
Nederlands
Middelbare school
mavo
Leerjaar 3
schrijfwijze van getallen
Maart 2022
- Les met
20 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
1HV Spelling H3: Verleden tijd van sterke werkwoorden
November 2021
- Les met
23 slides
Nederlands
Middelbare school
havo, vwo
Leerjaar 1
Herhalen Spelling + Formuleren H1, 2
Maart 2023
- Les met
49 slides
Nederlands
Middelbare school
vwo
Leerjaar 1
3h 6 april
April 2021
- Les met
21 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 3
Formuleren C5, P3 (zinnen begrenzen)
September 2024
- Les met
29 slides
Nederlands
Middelbare school
havo
Leerjaar 4