Lijdend voorwerp
1 / 18
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Video
Slide 3 - Video
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Lijdend voorwerp
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
A
jij
B
het lijdend voorwerp
C
in die zin
D
kan vinden
Slide 8 - Quizvraag
Ik zie hem
hem = ?
hem = ?
A
Onderwerp
B
PV
C
Lijdend voorwerp
Slide 9 - Quizvraag
Thomas heeft Marieke bloemen gegeven.
Lijdend voorwerp =
Lijdend voorwerp =
A
Er is geen lijdend voorwerp
B
Thomas
C
Marieke
D
bloemen
Slide 10 - Quizvraag
Lijdend voorwerp
Helaas is deze les afgelopen.
Helaas is deze les afgelopen.
A
Helaas
B
is afgelopen
C
deze les
D
geen lijdend voorwerp
Slide 11 - Quizvraag
Gisteravond aten WIJ boerenkoolstamppot
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
Slide 12 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp?
'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'
'Peter heeft gisteren zijn scooterrijbewijs gehaald.'
A
Peter
B
gisteren
C
scooterrijbewijs
D
Er is geen lijdend voorwerp
Slide 13 - Quizvraag
Anton brengt zijn zusje naar school.
Lijdend voorwerp is:
Lijdend voorwerp is:
A
Anton
B
brengt
C
zijn zusje
D
er is geen lijdend voorwerp
Slide 14 - Quizvraag
Wat is het lijdend voorwerp?
Quirijn krijgt tandjes
Quirijn krijgt tandjes
A
Quirijn
B
krijgt
C
tandjes
D
er is geen lijdend voorwerp
Slide 15 - Quizvraag
In elke zin staat een lijdend voorwerp
A
juist
B
onjuist
Slide 16 - Quizvraag
Mijn vader schilde DE AARDAPPELS.
A
Onderwerp
B
Lijdend voorwerp
