hv2 lezen blok 3 tekstdoelen en tekstvormen, verwijswoorden zins- en alineaverbanden en signaalwoorden

Welkom!
Vandaag gaan we een stukje herhalen én een stukje nieuwe stof behandelen.
1 / 16
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom!
Vandaag gaan we een stukje herhalen én een stukje nieuwe stof behandelen.

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we in deze les doen?
Herhaling tekstdoelen en tekstsoorten
Herhaling verwijswoorden
Uitleg zins- en alineaverbanden
Uitleg signaalwoorden
Quiz 
Evaluatie
Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Het doel van de tekst is informeren. De tekstsoort is dan dus:
A
Uiteenzettende tekst
B
Beschouwende tekst
C
Betogende tekst
D
Informerende tekst

Slide 4 - Quizvraag

De tekstvorm is een schoolboektekst. De tekstsoort is dan dus:
A
een informerende tekst
B
een uiteenzettende tekst
C
een bechouwende tekst
D
een amuserende tekst

Slide 5 - Quizvraag

Je wordt er met argumenten van overtuigd dat iemands mening de juiste is. Het tekstdoel is dan:
A
informeren
B
uitleg geven
C
mening laten vormen
D
overtuigen

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Tekstslide

Stokstaartjes leven in Afrika. Ze zijn niet zo groot. Ze verwijst naar:
A
Afrika
B
Stokstaartjes
C
groot

Slide 8 - Quizvraag

Deze mangoestensoort woont in ondergrondse burchten. Daar ontsnappen ze aan... Waar is daar?
A
Deze mangoestensoort
B
wonen
C
in ondergrondse burchten

Slide 9 - Quizvraag

Slide 10 - Tekstslide

Een verband tussen een zin of zinnen noem je een:
A
alineaverband
B
rekverband
C
zinsverband

Slide 11 - Quizvraag

Slide 12 - Tekstslide

Kleine kriebelbeestjes komen al eeuwen op de aarde voor. Jan heeft altijd al brandweer willen worden.
A
In deze zin mist het zinsverband
B
In deze zin mist het alineaverband

Slide 13 - Quizvraag

Signaalwoorden:
Uitspraak-opsomming: eerst een uitspraak/ bewering en daarna worden er dingen opgenoemd: ook/verder/bovendien/nog/daarnaast/niet alleen .../maar ook/ten eerste/ten tweede/en
Uitspraak-tegenstelling: Na een uitspraak/bewering wordt meteen het tegengestelde beweerd. Maar/daarentegen/echter/integendeel/enerzijds/anderzijds/daar staat tegenover

Slide 14 - Tekstslide

Uitspraak-voorbeeld:
Een uitspraak of bewering wordt gevolgd door een of meer voorbeelden. Bijvoorbeeld/als/voorbeeld/zoals/zo

Slide 15 - Tekstslide

Evaluatie

Slide 16 - Tekstslide