Thema 6 Waarneming regeling en gedrag

Basisstof 1



Wat is een prikkel?
Wat is een zintuig?
Wat is een zintuigstelsel?
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Basisstof 1



Wat is een prikkel?
Wat is een zintuig?
Wat is een zintuigstelsel?

Slide 1 - Tekstslide

Wat is een prikkel? 
Een invloed uit het milieu op een organisme

Wat is een zintuig?
een orgaan dat reageert op bepaalde invloeden uit de omgeving.

Wat is een zintuigstelsel?




Al je zintuigen samen

Slide 2 - Tekstslide

Wat zijn impulsen?
Impulsen zijn elektrische seintjes
die komen van de zintuigen via de zenuwen naar de hersenen.

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de werking van de zintuigen?
In de zintuigen zitten ZINTUIGCELLEN, die aangesloten zijn op ZENUWEN.
Zintuigcellen vangen PRIKKELS op ( het ruiken en zien van chocola) en er ontstaan dan 
IMPULSEN in de zintuigcellen. 
Die IMPULSEN gaan via de zenuwen naar je HERSENEN. 

Slide 4 - Tekstslide

Wat is drempelwaarde?
Drempelwaarde is de kleinste prikkelsterkte die een impuls veroorzaakt.

De drempelwaarde is niet altijd even hoog. Dat komt door gewenning ( je went eraan)
of door de motivatie ( die beinvloed de drempelwaarde)

Slide 5 - Tekstslide

Wat is adequate prikkel?
Het type prikkel waar een zintuigcel speciaal gevoelig voor is.

Bijvoorbeeld, een gezichtszintuig  ( oog) is speciaal gevoelig voor LICHT.
of.... een gehoorzintuig ( oor) is speciaal gevoelig voor GELUID

Slide 6 - Tekstslide

vul in:  Noem de zintuigen met hun ligging en adequate prikkel

zintuig
                                       ligging

1
2
3
4
5
6
7
8
9                   



adequate prikkel


Slide 7 - Tekstslide

vul in:  Noem de zintuigen met hun ligging en adequate prikkel

zintuig
                                       ligging

gezichtszintuigen                                    gehoorzintuigen           
evenwichtszintuigen   
reukzintuigen                 
smaakzintuigen            
warmtezintuigen 
koudezintuigen         
drukzintuigen                  
tastzintuigen                    



adequate prikkel


Slide 8 - Tekstslide

zintuig                                        ligging

gezichtszintuigen            in de ogen
gehoorzintuigen              in de oren
evenwichtszintuigen        in de oren
reukzintuigen                   in de neus
smaakzintuigen               in de tong
warmtezintuigen              in de huid
koudezintuigen                in de huid
drukzintuigen                   in de huid
tastzintuigen                    in de huid
adequate prikkel

licht
geluid
            zwaartekracht
geur
smaak
warmte
koude
druk 
lichte aanraking

Slide 9 - Tekstslide












Waar bestaat het zenuwstelsel van de mens uit?






1) het centrale zeuwstelsel ( hersenen en ruggemerg)
2) overige zenuwen.

Een zintuig reageert op prikkels en geeft impulsen af aan de hersenen via de zenuwen. Het zenuwstelsel verwerkt deze impulsen en regelt ook de werking van spieren en klieren.

Slide 10 - Tekstslide

2. DE HUID   De huid bevat verschillende zintuigen waarmee je kunt VOELEN.
Delen van de huid: 

1. Opperhuid 
bestaat uit 2 lagen: 
hoornlaag = resten van dode cellen, beschermt je lichaam tegen uitdroging en bacterien
                    kiemlaag = levende cellen, de onderste laag cellen deelt zich steeds
2. Lederhuid
daar liggen de warmte-, koude-, druk- en tastzintuigen
3. onderhuids bindweefsel
ligt vet opgeslagen = isolerende laag ( houdt warmte vast) en dient als reservevoedsel

Slide 11 - Tekstslide

DOELSTELLING 2 : NOEM DELEN VAN  DE HUID EN HET ONDERHUIDSE BINDWEEFSEL MET HUN FUNCTIES EN KENMERKEN.
 





Slide 12 - Tekstslide

Doorsnede van huid en onderhuidse bindweefsel
Met welk nummer is een pijnpunt aangegeven?  

Met welk nummer is de laag aangegeven die bescherming biedt tegen uitdroging?

Met welk nummer kan een orgaan zijn aangegeven waarin bij lichte aanraking impulsen ontstaan?

Wat is nummer 9 
Wat is nummer 10
Wat is nummer 11
Wat is nummer 12

Slide 13 - Tekstslide

Doorsnede van huid en onderhuidse bindweefsel
Met welk nummer is een pijnpunt aangegeven?  

Met welk nummer is de laag aangegeven die bescherming biedt tegen uitdroging? 9 hoornlaag

Met welk nummer kan een orgaan zijn aangegeven waarin bij lichte aanraking impulsen ontstaan? 6 drukzintuig

Wat is nummer 9  hoornlaag
Wat is nummer 10 kiemlaag
Wat is nummer 11 lederhuid
Wat is nummer 12 opperhuid

Slide 14 - Tekstslide

basisstof 3  De neus en de tong      Hoe proef je verschillende smaken? 






In de zijkant van de groefjes in de tong liggen smaakknopjes. 
In de smaakknopjes liggen zintuigcellen.
4 smaken
Als je andere smaken proeft, dan komt dat doordat je neus geuren waarneemt.



Slide 15 - Tekstslide

basisstof 4 Noem de delen van een oor met functies en kenmerken
Oorschelp: 
Gehoorgang: 
trommelvlies
trommelholte

gehoorbeentjes ( hamer, aambeeld, stijgbeugel)

slakkenhuis:
gehoorzenuw:
buis van eustachius

Slide 16 - Tekstslide

4 Noem de delen van een oor met functies en kenmerken
Oorschelp: vangt trillingen van de lucht op * = geluiden
Gehoorgang: geleidt geluid naar het trommelvlies
trommelvlies: door geluid wordt het trommelvlies in trilling gebracht
trommelholte: is een holte achter het trommelvlies, gevuld met lucht
gehoorbeentjes ( hamer, aambeeld, stijgbeugel) geven de trillingen van het trommelvlies door aan 
slakkenhuis: bevat vloeistof en zintuigcellen. Door de trillingen van de vloeistof ontstaan in de zintuigcellen IMPULSEN
gehoorzenuw: geleidt impulsen naar de hersenen
buis van eustachius: verbindt de trommelholte met de keelholte

Slide 17 - Tekstslide

basisstof 5 Noem de organen rondom een oog functies en kenmerken:
Organen rondom een oog:

wenkbrauwen: 
wimpers:
traanklier: 
ooglid: 
traanbuis: 

Slide 18 - Tekstslide

5 Noem de organen rondom een oog functies en kenmerken:
Organen rondom een oog:

wenkbrauwen: vuil en te fel licht
wimpers: beschermen ogen tegen vuil, te fel lichtr
traanklier: traanvocht beschermt de ogen tegen uitdroging en spoelt prikkelende stof weg
ooglid: verspreid traanvocht. beschermt ogen tegen vliegjes
traanbuis: te veel aan traanvocht wordt afgevoerd naar de neusholte

Slide 19 - Tekstslide

5 Noem de delen van het oog, functies en kenmerken:
oogspieren: ____________________________
hard oogvlies ( wit): ____________________
hoornvlies (doorzichtig) =hard oogvlies aan de voorkant
vaatvlies: _________________________
iris ( gekleurd) = het vaatvlies aan de voorkant
pupil: opening in de iris
lens: ____________________________
netvlies______________________________________
gele vlek: met de zintuigcellen in de gele vlek kun je het scherpst zien
oogzenuw: _____________________________
blinde vlek: bevat geen zintuigcellen. De oogzenuw verlaat hier het oog

Slide 20 - Tekstslide

5 Noem de delen van het oog, functies en kenmerken:
oogspieren: draaien het oog in de gewenste richting
hard oogvlies ( wit): stevig, geeft bescherming
hoornvlies (doorzichtig) =hard oogvlies aan de voorkant
vaatvlies: veel bloedvaten, zorgt voor voeding van oog
iris ( gekleurd) = het vaatvlies aan de voorkant
pupil: opening in de iris
lens: zorgt ervoor dat je scherp kunt zien
netvlies: bevat zintuigcellen; impulsen onstaan hier als er lichtstralen bij komen
gele vlek: met de zintuigcellen in de gele vlek kun je het scherpst zien
oogzenuw: geleidt impusen naar de hersnen
blinde vlek: bevat geen zintuigcellen. De oogzenuw verlaat hier het oog

Slide 21 - Tekstslide

6  Hoe regelt de pupilreflex de grootte van de pupil?
1. Wat is de functie van pupilreflex?
Het regelen van de hoeveelheid licht die op het netvlies valt.

Als er fel licht je ogen binnenvalt, wordt de iris groot en de PUPIL KLEIN 
( zie linker afbeelding)

Als er zwak licht je ogen binnen valt, wordt de iris klein en de PUPIL GROOT
( zie rechter afbeelding)

De iris bevat kringspieren en straalsgewijs lopende spieren, zoals je ziet.


Slide 22 - Tekstslide

basisstof 6 de delen en functies van het zenuwstelsel
1. Waar of niet waar?
De delen van het zenuwstelsel zijn het centrale zenuwstelsel ( hersenen en ruggenmerg) en de zenuwen.

2. Waar of niet waar?
Je tong is via een zenuw verbonden met je hersenen

3 Waar of niet waar?
Er loopt een zenuw van je linkerhand naar je hersenen.

4. Waar of niet waar?
Het zenuwstelsel kan de werking van een speekselklier regelen.

Slide 23 - Tekstslide

Doelstelling 7; de delen en functies van het zenuwstelsel
1. Waar 

2. Waar. 
Omdat delen van hoofd en hals via zenuwen met de hersenen verbonden zijn. 

3. Niet waar. 
Delen van de romp en ledematen zijn via zenuwen met het RUGGENMERG verbonden. 

4. Waar
omdat 1 van de functies van het zenuwstelsel is, dat het de werking van spieren en klieren regelt.


Slide 24 - Tekstslide

 Doelstelling 8 beschrijf de bouw van een zenuwcel en van een zenuw

Slide 25 - Tekstslide

 beschrijf de bouw van een zenuwcel 
De zenuwcel bestaat uit een cellichaam met een celkern en uitlopers die impulsen van het cellichaam af geleiden en naar het cellichaam toe geleiden.


Slide 26 - Tekstslide

beschrijf de bouw van een  zenuw
De zenuw is een bundel uitlopers van zenuwcellen, omgeven door een stevige beschermende ( links) laag. Elke uitloper is omgeven door een isolerend ( rechts) laagje.


Slide 27 - Tekstslide

3 typen zenuwzcellen
gevoelszenuwcellen ( geleiden impulsen van zintuigen naar het centrale zenuwstelsel)
bewegingszenuwcellen ( geleiden impulsen van het centrale zenuwstelsel naar spieren of klieren)
schakelcellen ( geleiden impulsen binnen het centrale zenuwstelsel) Ze verbinden gevoelszenuwcellen met bewegingszenuwcellen.



Slide 28 - Tekstslide

basisstof 7 Wat is gedrag?
Gedrag is alles wat een mens of dier doet.  voorbeeld: geluid maken, slapen, stilstaan.
GEdrag bestaat uit handelingen die met elkaar samenhangen. Die handelingen hebben samen een DOEL.

Hoe wordt gedrag veroorzaakt? 
Gedrag wordt veroorzaakt door prikkels. ( inwendige prikkels en uitwendige prikkels)
wat zijn inwendige prikkels? Prikkels die in het lichaam ontstaat ( honger, dorst) 
wat zijn uitwendige prikkels? prikkels die van buiten het lichaam komt.
wat is een respons? een reactie op een prikkel

Wat is een gedragsketen?
handelingen die elkaar in een vaste volgorde opvolgen. Het effect van de ene handeling leidt tot een volgende handeling.

Wat bepaald het gedrag?
Het komt een deel door erfelijke factoren ( je bent zo geboren) en voor een deel is het aangeleerd.






Slide 29 - Tekstslide

doelstelling 11 Noem de effecten van alcohol
Stoffen die werking van zintuigen , zenuwstelsel en je gedrag beinvloeden zijn alcohol, medicijnen en drugs.

Wat zijn de effecten van alcohol?
Alcohol beinvloedt de werking van het zenuwstelsel. Alcohol beinvloed het gedrag

Leg uit:
Er zit een verdovende werking in alcohol. Je stemming veranderd ook en je gedrag. Je geheugen verminderd en concentratie ook. Het waarnemingsvermogen en het reactievermogen nemen tijdelijk af

 Jongeren zijn extra gevoelig voor de werking van alcohol. 
Leg uit:
De hersenen van jongeren zijn nog in ontwikkeling tot hun 24e jaar. 
Ze hebben meer kans op hersenschade, verslaving, betrokkenheid bij agressie en geweld, verkeersslachtoffer worden.

Slide 30 - Tekstslide

Basisstof 8 Het hormoonstelsel
Waar bestaat een hormoonstelsel uit?
Uit hormoonklieren die hormonen produceren.
Wat zijn hormonen?
Stoffen die de werking van bepaalde weefsels en organen regelen.
Wat regelen de hormonen dan?
Stofwisseling, voortplanting, groei, ontwikkeling

Waar liggen de belangrijkste hormoonklieren?
hypofyse ( tegen de hersnenen aan, tussen beide hersenhelften in)
schildklier ( in de hals, tegen de luchtpijp aan)
eilandjes van langerhans: in de alvleesklier
bijnieren: als kapjes op de nieren
eierstokken: in de buikholte
teelballen: in de balzak

Slide 31 - Tekstslide

Basisstof 8 Het hormoonstelsel
Waar bestaat een hormoonstelsel uit?
Uit hormoonklieren die hormonen produceren.
Wat zijn hormonen?
Stoffen die de werking van bepaalde weefsels en organen regelen.
Wat regelen de hormonen dan?
Stofwisseling, voortplanting, groei, ontwikkeling

Waar liggen de belangrijkste hormoonklieren?
hypofyse ( tegen de hersnenen aan, tussen beide hersenhelften in)
schildklier ( in de hals, tegen de luchtpijp aan)
eilandjes van langerhans: in de alvleesklier
bijnieren: als kapjes op de nieren
eierstokken: in de buikholte
teelballen: in de balzak

Slide 32 - Tekstslide

De eilandjes van Langerhans
Dat zijn groepjes cellen die tussen de cellen van de alvleesklier liggen ( zie afbeelding)

Wat produceren de eilandjes van langerhans?
Ze produceren de hormonen insuline en glucagon,  ze regelen dus het glucosegehalte van het bloed.

Bloed bevalt gemiddeld 0,1 glucose. 
Na een maaltijd kan dat hoger worden. 
De eilandjes van Langerhans reageren daarop en gaan veel insuline produceren. 
Door insuline wordt glucose in de lever en spieren omgezet in glycogeen. 
Daardoor daalt het glucose gehalte in het bloed.

Slide 33 - Tekstslide

Het bloed bij de mens bevat gemiddeld 0,1 % glucose. Wanneer produceren de eilandjes van Langerhans veel insuline?
A
Als het glucose gehalte van het bloed hoger is dan 0,1 %
B
Als het glucose gehalte van het bloed lager is dan 0,1 %

Slide 34 - Quizvraag

Welk hormoon wordt bij diabetes onvoldoende geproduceerd?
A
Insuline
B
Glucagon

Slide 35 - Quizvraag

basisstof 9 de hersenen
De hersenen bestaan uit   
1) de hersenstam ( ligt in het verlengde van ruggenmerg)
2) de grote hersenen ( heeft linkerhelft en rechterhelft)
3) de kleine hersenen ( heeft linkerhelft en rechterhelft)
hersenstam
geleidt impulsen van het ruggenmerg naar de grote en kleine hersenen, delen van hoofd en hals zijn verbonden met hersenstam door middel van ZENUWEN.
grote hersenen
komen veel impulsen aan van de ZINTUIGEN. Wordt eerst in de schors verwerkt, dan pas wordt je je bewust van  prikkel.
kleine hersenen
zorgen ervoor dat alle bewegingen op elkaar afgestemd zijn. Zorgen voor de coordinatie van alle bewegingen. Zorgen ook voor evenwicht.



Slide 36 - Tekstslide

hersencentra
We onderscheiden 
gevoelscenra
en 
bewegingscentra

Slide 37 - Tekstslide

ebs 10 De weg die impulsen afleggen
Wat is een reflex?
een vaste, snelle, onbewuste reactie op een bepaalde prikkel.
Geef een voorbeeld:
ooglidreflex, pupilreflex, terugtrekreflex.

Wat is een reflexboog?
De weg die impulsen afleggen bij een reflex.

Slide 38 - Tekstslide

Bij een reflex ( hete kraan en hand wegtrekken uit reflex) zijn de volgende cellen betrokken: 1) bewegingszenuwcellen, 2)gevoelszenuwcellen, 3)schakelcellen, 4)spiercellen, 5)zintuigcellen. In welke volgorde zijn deze cellen bij het optreden van deze reflex betrokken?
A
2-5-4-3-1
B
4-1-3-2-5
C
5-1-2-3-4
D
5-2-3-1-4

Slide 39 - Quizvraag

Wat is een optometrist
iemand die oogheelkundig onderzoek doet .

Hoe kijkt een optometrist goed in een oog van een patient. 
Door oogdruppels te gebruiken zodat de pupil groot blijft, netvlies en vaatvlies is dan goed te bekijken met een spleetlamp.

Slide 40 - Tekstslide