Woche 5 HV9

• Duits
• Secondary Education

Willkommen bei Deutsch! Woche 5

1. Bitte Handys ins Hotel.
2. Bücher auf den Tisch.
3. Wir sprechen Deutsch.

Die Lernziele - Stunde 1:

Am Ende der Stunde

• kannst  du die Modalverben (modale werkwoorden) übersetzen.
  
• kannst du die Modalverben benutzen.

Was machen wir heute?

1. Wir lernen die Modalverben.
2. Ich kenne die Übersetzungen für die Modalverben
   
3. Ich kenne die Formen der Modalverben und kann sie benutzen

Hausaufgaben: Lerne die Wörterliste A, Seite 82

Modalverben betekenis:

• dürfen   (mogen)
• können (kunnen)
• mögen  (aardig / lekker / leuk vinden)
• müssen (moeten als noodzaak, het kan niet anders)
• sollen  (moeten als opdracht van een ander of twijfel)
• wollen  (willen)
• wissen (weten - geen modaal werkwoord, maar net zo vervoegd)

Modalverben auf Deutsch:

Seite 160, 7

Seite 160, 7

TIPPS - Wat helpt bij het leren?

• Leer de betekenis goed, daarmee worden de meeste fouten gemaakt!
• Let op de verandering van de klinker in de stam! (wissen - ich weiß; müssen - ich muss; ...)
• "ß" na lange klinkers, "ss" na korte klinkers 
• Enkelvoud: ich & er/sie/es hebben dezelfde vorm!

Extra: "man" (=men) en "wer" (=wie) krijgen altijd dezelfde vorm als er/sie/es!

Übung macht den Meister (oefening baart kunst).

Grammatik: Modalverben

Mache die Übungen 

auf dem Arbeitsblatt.

Was hast du gelernt?

• Du .......... (kunnen)  die Modalverben übersetzen.
  
• Du .......... (kunnen) du die Modalverben benutzen.

Ich ........... (moeten) auf die Toilette.

 ........... (mogen) ich auf die Toilette?

Hausaufgaben:

• Grammatik: Arbeitsblatt Modalverben
• Lernen: Wörterliste A

 

Willkommen bei Deutsch! Woche 5

1. Bitte Handys ins Hotel.
2. Bücher auf den Tisch.
3. Wir sprechen Deutsch.

Die Lernziele - Stunde 2:

Am Ende der Stunde

• kannst  du die Modalverben (modale werkwoorden) übersetzen.
  
• kannst du die Modalverben benutzen.

Was machen wir heute?

1. Wir besprechen die SO.
2. Wir lernen die Modalverben.

Hausaufgaben: Lerne die Wörterliste A, Seite 82

SO besprechen

Ich weiß, was beim SO gut ging 

und was ich noch besser üben muss

Modalverben betekenis:

• dürfen   (mogen)
• können (kunnen)
• mögen  (aardig / lekker / leuk vinden)
• müssen (moeten als noodzaak, het kan niet anders)
• sollen  (moeten als opdracht van een ander of twijfel)
• wollen  (willen)
• wissen (weten - geen modaal werkwoord, maar net zo vervoegd)

Seite 160, 7

Boter kaas en eieren – “müssen”

Boter kaas en eieren – “dürfen”

Die Hausaufgaben

Für Mittwoch 11. Oktober:

• Modalverben & wissen (Seite 160, oben) ins Heft schreiben. Ohne "Ich möchte, ..."

Voor de SO op 13 Oktober leren:

• Lernen: Wörterliste A
• Grammatik: Modalverben lernen.