G3 In der Bahnhofshalle
1 / 16
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Formen des Nahverkehrs
mit dem Bus
mit der S-Bahn
mit der U-Bahn
mit dem Zug
mit der Straßenbahn
Slide 2 - Sleepvraag
Wie sagt man:
Ik rijd met de trein.
Ik rijd met de trein.
Slide 3 - Open vraag
Wie sagt man:
Ik rijd met de bus.
Ik rijd met de bus.
Slide 4 - Open vraag
Wie sagt man:
Ik rijd met de tram.
Ik rijd met de tram.
Slide 5 - Open vraag
Wie sagt man:
Ik neem de metro.
Ik neem de metro.
Slide 6 - Open vraag
Was gehört
zusammen?
Personen
Klasse
Reisedatum
Verkehrsmittel
Rückfahrt
ab sofort, heute, morgen, anderes Datum
1 Erwachsener / mehrere Erwachsene
am Tag der Hinfahrt oder anderes Datum
schnell (incl. ICE) oder langsam (alle außer ICE / EC / IC)
1. Klasse oder 2. Klasse
Slide 7 - Sleepvraag
das Gleis
der Bahnsteig
der Fahrplan
das Gepäck
Slide 8 - Sleepvraag
Seite 67 im Buch:
Wie sagt man:
De trein heeft vertraging.
Wie sagt man:
De trein heeft vertraging.
Slide 9 - Open vraag
Seite 67 im Buch:
Wie sagt man:
U moet omstappen in
Wie sagt man:
U moet omstappen in
Slide 10 - Open vraag
Seite 67 im Buch:
Wie sagt man:
Zijn deze plekken nog vrij?
Wie sagt man:
Zijn deze plekken nog vrij?
Slide 11 - Open vraag
Seite 67 im Buch:
Wie sagt man:
U moet snel overstappen.
Wie sagt man:
U moet snel overstappen.
Slide 12 - Open vraag
Wie sagt man:
Een retour alstublieft.
Een retour alstublieft.
Slide 13 - Open vraag
Wie sagt man:
Wanneer vertrekt de trein?
Wanneer vertrekt de trein?
