h2 - pers+vrag vnw 3e + voorz 3e en herhaling 4e

3e naamval:
persoonlijk vnw en voorzetsels
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

3e naamval:
persoonlijk vnw en voorzetsels

Slide 1 - Tekstslide

Geheugen opfrissen

noem 5 voorzetsels die bij de 4e naamval horen en geef de vertaling.
  • durch   
  • für
  • ohne
  • gegen
  • um

Slide 2 - Tekstslide

OPFRISSEN
Persoonlijk voornaamwoord en voorzetsels met de  4e naamval
Weet je het nog?

Slide 3 - Tekstslide

eerst terug naar hoofdstuk 7 : Voorzetsels + 4e naamval
 (Präpositionen Akkusativ)
durch
door
Durch dich bin ich zu spät.
für
voor
Für mich eine Cola bitte.
ohne
zonder
Ohne dich kann ich nicht leben.
um
om
Um uns brauchst du nicht zu bleiben
bis
tot
Also, dann bis morgen!
gegen
tegen
Hat er gegen euch gesagt, dass ihr zu spät wart?

Slide 4 - Tekstslide

 Voorzetsels + 3e naamval
 (Präpositionen Dativ)
aus
uit
Ich kriege kein Wort aus dir heraus!
bei
bij
Ich bin gerne bei dir.
mit
met
Ich gehe mit ihm ins Kino.
nach
na; naar
Ich bin nach dir dran.
seit
sinds
Seit mir hat er keine Freundin mehr gehabt.
von
van; door
Er bekommt ein Geschenk von ihr.
zu
naar (bij personen), tot , bij
Kommst du morgen zu mir?

Slide 5 - Tekstslide

Persoonlijke vnw 1e, 3e en 4e naamval
1e naamval
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
wer
3e naamval
mir
dir
ihm/ihr/ihm
uns
euch
ihnen/Ihnen
wem
4e naamval
mich
dich
ihn/sie/es
uns
euch
sie/Sie
wen

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Hoe vertaal je 'mij' in de 3e naamval?
A
ich
B
mich
C
mir

Slide 9 - Quizvraag

De vorm van 'haar' in de 3e naamval is...
A
mir
B
sie
C
wir
D
ihr

Slide 10 - Quizvraag

Welke voorzetsels horen bij de 3e naamval?
3e naamval
4e naamval
aus
bei
mit
nach
seit
von
zu
durch
für
um
gegen
ohne

Slide 11 - Sleepvraag

Voorzetsels van de 3e naamval
timer
1:30

Slide 12 - Open vraag

Hausaufgaben
Hausaufgaben: Aufgabe 19,21 und 22 und lerne auswendig die Präpositionen (=voorzetsels) +3 und die Personalpronomen (=persoonlijke voornaamwoorden) +3 


Slide 13 - Tekstslide