Pincode test hoofdstuk 1 en 2

Welke vorm van geld zie je op de foto?
A
Chartaal
B
Pinnen
C
Giraal
D
Creditcard
1 / 36
volgende
Slide 1: Quizvraag
EconomieMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Welke vorm van geld zie je op de foto?
A
Chartaal
B
Pinnen
C
Giraal
D
Creditcard

Slide 1 - Quizvraag

secundaire behoeften kun je verdelen in...
A
luxe behoeften
B
primaire behoeften
C
normale behoeften
D
basisbehoeften

Slide 2 - Quizvraag

Welk van deze goederen hieronder is duurzaam?
A
De televisie
B
De hagelslag
C
Benzine in de auto
D
Hondenbrokken

Slide 3 - Quizvraag

Rekenen Het saldo op je bankrekening is € 33,75. In je portemonnee heb je € 19,95. Bij een geldautomaat neem je € 30 op.
Hoeveel chartaal geld heb je daarna?
A
€ 19,95
B
€ 30,-
C
€ 3,75
D
€ 49,95

Slide 4 - Quizvraag

Consumeren is het kopen van producten. Deze producten kun je onderverdelen in...
A
Goederen en middelen
B
Middelen en diensten
C
Diensten en goederen
D
Middelen en diensten

Slide 5 - Quizvraag

Wat is niet alternatief aanwendbaar?
A
Tijd
B
Telefoon
C
Geld
D
Pen

Slide 6 - Quizvraag

Je koopt een tweedehands scooter. Je maakt het geld over via de bank.
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 7 - Quizvraag

Het kopen van een nieuwe auto is een voorbeeld van een..
A
Huishoudelijke uitgave
B
Incidentele uitgave
C
Vaste uitgave
D
Persoonlijke uitgave

Slide 8 - Quizvraag

Is zorgtoeslag een voorbeeld van primair of secundair inkomen?
A
primair
B
secundair

Slide 9 - Quizvraag

De miljoenennota is een voorbeeld van een....
A
Budget
B
Begroting
C
Balans
D
Budgetset

Slide 10 - Quizvraag

Kay’s band is lek. Zijn vader repareert hem diezelfde avond. In ruil daarvoor maakt Kay de auto van zijn vader schoon.
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 11 - Quizvraag

Je ziet op de app van je bankrekening dat je...(1)...
gedaald is. Dat komt doordat je met je .…..(2)... geld
hebt opgenomen bij de ….(3).…. Gelukkig kun je je
geheime ... (4)….. makkelijk onthouden. Als je kleren
koopt in de stad, betaal je aan de kassa meestal bij
een...(5)...
Betaalautomaat
Geldautomaat
Pincode
Pinpas
Saldo

Slide 12 - Sleepvraag

De driehoek linksonder de budgetlijn noemen we....
A
Budgetoverschot
B
Budgetlijn
C
Model
D
Budgetset

Slide 13 - Quizvraag

Basisbehoeften
Overige behoeften

Slide 14 - Sleepvraag

Welke van de volgende producten is geen dienst?
A
Je moeder die je avondeten kookt
B
Het broodje tempé uit de kantine.
C
De Duits docent die je helpt bij een opdracht
D
De vakkenvullen in de supermarkt.

Slide 15 - Quizvraag

Welke bewering over goederen is juist?
A
Een supermarkt levert alleen maar goederen
B
Een broodje is een gebruiksgoed
C
Goederen kopen voorziet mijn behoeften
D
Verbruiksgoederen kun je vaak gebruiken

Slide 16 - Quizvraag

Elke maand 100 euro opzij zetten voor je eerstvolgende vakantie is een voorbeeld van..
A
huishoudelijke uitgaven
B
sparen
C
reserveren
D
vaste lasten

Slide 17 - Quizvraag

Elke jaar wordt de contributie van de voetbalclub van je bankrekening afgeschreven..
A
huishoudelijke uitgaven
B
sparen
C
reserveren
D
vaste lasten

Slide 18 - Quizvraag

Maandelijks zet je een bedrag apart om in de toekomst je onverwachte, noodzakelijke uitgaven te doen
A
huishoudelijke uitgaven
B
sparen
C
reserveren
D
vaste lasten

Slide 19 - Quizvraag

50 euro per week is..
A
200 euro per maand
B
866 euro per kwartaal
C
2400 per jaar
D
216,67 euro per maand

Slide 20 - Quizvraag

Van welk soort inkomen weet je
van te voren niet hoeveel het is?
A
loon
B
winst
C
salaris
D
uitkering

Slide 21 - Quizvraag

Geld dat je ontvangt van de overheid zonder dat je er iets voor doet
A
loon
B
salaris
C
kleedgeld
D
uitkering

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het doel van een begroting?
A
Een begroting zorgt ervoor dat je genoeg geld uitgeeft.
B
Een begroting dient als bewijs voor de belastingdienst
C
Een begroting geeft je inzicht in je toekomstige inkomsten en uitgaven.
D
Een begroting is een goede oefening in hoofdrekenen.

Slide 23 - Quizvraag

Huishoudelijke uitgaven
Vaste lasten
Incidentele uitgaven
Huur
Vakantie
Meubels
Energie
Verzekering
Cadeautjes
Uitgaan
Persoonlijke verzorging
Boodschappen

Slide 24 - Sleepvraag

Wat zijn de belangrijkste functies van geld?
A
Ruilen van goederen en diensten
B
Sparen
C
Spaarrekening openen
D
Geld als rekenmiddel

Slide 25 - Quizvraag

Welke term verwijst naar ruilen van goederen zonder gebruik te maken van geld?
A
Chartale ruil
B
Indirecte ruil
C
Fiduciaire ruil
D
Directe ruil

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het verschil tussen chartaal geld en giraal geld?
A
Chartaal geld is virtueel, giraal geld is tastbaar
B
Chartaal geld bestaat uit munten, giraal geld uit bankbiljetten
C
Chartaal geld is fysiek, giraal geld is op een bankrekening
D
Chartaal geld wordt gebruikt voor grote transacties, giraal geld voor kleine transacties

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste verschil tussen intrinsieke waarde en extrinsieke waarde van geld?
A
Intrinsieke waarde verwijst naar de waarde van geld als ruilmiddel, extrinsieke waarde verwijst naar de waarde van geld als belegging.
B
Intrinsieke waarde is gebaseerd op het materiaal van geld, extrinsieke waarde is de waarde die op het geld staat
C
Intrinsieke waarde is de waarde die op het geld staat, extrinsieke waarde is de waarde van het materiaal
D
Er is geen belangrijk verschil

Slide 28 - Quizvraag

Wat is de maatschappelijke geldhoeveelheid?
A
De hoeveelheid geld die de overheid heeft
B
Chartaal en giraal geld in handen van het publiek
C
Geld in handen van de Centrale bank
D
Chartaal en giraal geld in handen van de banken

Slide 29 - Quizvraag

De begroting van het Bogerman is dit jaar € 100.000 hoger dan vorig jaar.
A
Ruilmiddel
B
Spaarmiddel
C
Rekenmiddel

Slide 30 - Quizvraag

Je koopt voor € 50 nieuwe schoenen
A
Spaarmiddel
B
Ruilmiddel
C
Rekenmiddel

Slide 31 - Quizvraag

De waarde van mijn auto is nog
€ 15.000
A
Spaarmiddel
B
Rekenmiddel
C
Ruilmiddel

Slide 32 - Quizvraag

De helft van je zakgeld bewaar je voor een nieuwe telefoon die je volgend jaar wil kopen.
A
Rekenmiddel
B
Spaarmiddel
C
Ruilmiddel

Slide 33 - Quizvraag

Stelling:
De intrinsieke waarde is meestal hoger dan de extrinsieke waarde
A
Juist, intrinsieke is welke waarde erop staat.
B
Juist, zijn ze zijn gelijk of intrinsieke is hoger.
C
Onjuist, extrinsieke is altijd hoger dan intrinsieke.
D
Onjuist, het kan ook andersom zijn.

Slide 34 - Quizvraag

Het kleingeld dat je hebt gespaard ga je storten op de bank.
A
Je maakt hier van giraal geld nu chartaal geld
B
Je maakt hier van chartaal geld nu giraal geld
C
Het blijft chartaal geld
D
Het blijft giraal geld

Slide 35 - Quizvraag

Nadat je loon is gestort, pin je € 50 euro. Welke stelling is juist?
A
De maatschappelijke geld hoeveelheid neemt af
B
De maatschappelijke geld hoeveelheid noemt toe
C
De maatschappelijke geld hoeveelheid blijft gelijk

Slide 36 - Quizvraag