Lezen les 7 alinea en tekstverbanden

Periode 1    Les 7
alinea's en tekstverbanden
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Periode 1    Les 7
alinea's en tekstverbanden

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
Je weet aan het einde van de les wat een alinea is
Je weet wat een deelonderwerp is
Je weet wat tekstverbanden en signaalwoorden zijn

Slide 2 - Tekstslide

Alinea's
Een tekst is opgebouwd uit alinea's
Tussen alinea's staan witregels
In elke alinea wordt een apart deelonderwerp uitgewerkt
De belangrijkste zin van elke alinea heet de kernzin
De kernzin geeft de hoofdgedachte van een alinea weer
De eerste zin van de alinea is meestal de kernzin, soms ook de laatste


Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van de vorige tekst?
A
Recessie
B
Winkelen
C
Producten
D
Budgetwinkels

Slide 5 - Quizvraag

Bekijk de tekst nogmaals

Slide 6 - Tekstslide

Hoeveel alinea's heeft deze tekst?
A
4
B
5
C
6
D
7

Slide 7 - Quizvraag

Hoe trekt de schrijver de aandacht in de inleiding?

Slide 8 - Open vraag

Uitleg
  • In de inleiding trekt de schrijver de aandacht van de lezer door een herkenbare situatie te beschrijven. Tegelijkertijd introduceert ze het onderwerp van de tekst: budgetwinkels. De vraag die ze stelt geeft een aanwijzing voor wat ze in de tekst gaat behandelen: ze gaat uitleggen waarom budgetwinkels populair zijn.
  • In het middenstuk geeft de schrijver oorzaken voor de populariteit van budgetwinkels. De schrijver deelt de tekst op in alinea’s en gebruikt de tussenkopjes ‘Recessie’ en ‘Producten: beter en meer’ om de tekst begrijpelijk en overzichtelijk te maken.
  • In het slot geeft de schrijver een samenvatting van de oorzaken die ze in de tekst noemt. Verder doet ze op basis van de tekst een voorspelling over de toekomst van budgetwinkels.


Slide 9 - Tekstslide

Tekstverbanden
Zinnen staan in een tekst altijd met elkaar in verband
Zinnen die bij elkaar horen, vormen samen een alinea
Ook alinea's kunnen bij elkaar horen, zij vormen dan samen het deelonderwerp
Tussen de alinea's zitten dan bepaalde verbanden. Deze herken je aan signaalwoorden



Slide 10 - Tekstslide

Welke signaalwoorden
ken je al?

Slide 11 - Woordweb

Signaalwoorden en tekstverbanden
opsomming
en, ook, bovendien, verder
volgorde van tijd
eerst, daarna, vervolgens, vroeger, nu, toen
tegenstelling
maar, echter, toch
voorbeeld
bijvoorbeeld, zoals
reden of oorzaak-gevolg
doordat, omdat, want, daarom, waardoor
voorwaarde
als...dan, mits, tenzij

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Opsomming
Reden
Tegenstelling
Voorbeeld
maar
bovendien
want
en
zoals
echter
omdat
ook
bijvoorbeeld
daarnaast
enerzijds-
anderzijds

Slide 14 - Sleepvraag

Op de markt heb ik appels, druiven, aardappels en wortels meegenomen
Welk signaalwoord en tekstverband zie je?
A
op - tegenstelling
B
en - tegenstelling
C
op - opsomming
D
en - opsomming

Slide 15 - Quizvraag

Doordat het regende kwam ik te laat in de les.
Welk tekstverband zie je hier?
A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
voorwaarde
D
tegenstelling

Slide 16 - Quizvraag

Als je vandaag je brood opeet, krijg je van mij een snoepje vanmiddag.
Welk tekstverband zie je hier?
A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
voorwaarde
D
tegenstelling

Slide 17 - Quizvraag

Ik zou heel graag meegaan naar het festival, maar ik moet naar mijn moeder verjaardag
Welk tekstverband zie je hier?
A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
voorwaarde
D
tegenstelling

Slide 18 - Quizvraag

Ik ga vanavond naar de stad om verschillende kledingstukken te kopen, zoals broeken, topjes en T-shirts
Welke signaalwoorden zie je hier?
A
verschillende - zoals
B
zoals - en
C
verschillende - en
D
vanavond - en

Slide 19 - Quizvraag

Eerst maak je je kamer schoon, daarna kun je met Martijn spelen.
Wat is het tekstverband?
A
volgorde van tijd
B
voorbeeld
C
voorwaarde
D
tegenstelling

Slide 20 - Quizvraag

Wat wil je behandelen
in de volgende les

Slide 21 - Woordweb

Hoe tevreden ben je over deze les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 22 - Poll

huiswerk 
Nakijken Taak 3
Taak 4: Opdracht 1, 3, 4 

Slide 23 - Tekstslide

Waarom een diagram?
Uit onderzoek blijkt dat vijftig procent van alle deelnemers liever op de fiets naar school gaat. Het aantal dat met de bus gaat is dertig procent. En het aantal dat lopend naar school gaat is slechts twintig procent van alle ondervraagden. 

Slide 24 - Tekstslide

Ontbijt jij 's ochtends?
altijd
nooit
soms
meestal

Slide 25 - Poll

Samenwerkingsopdracht
Werk in drietallen.
Onderzoekje in de klas.
Je maakt een enquête/ vragenlijst van minimaal 6 vragen.
Deze neem je af in de klas.
Verzamel je onderzoeksgegevens.
Uitslag zet je in een diagram/grafiek/tabel.

Slide 26 - Tekstslide