Repetition and practice of grammar Theme 2 + 3 Stepping Stones V2
Grammar practice and repetition
Theme 2 + 3
can / be able to
past continuous + past simple
negative questions
adjectives / adverbs
much / many / etc
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2
In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Grammar practice and repetition
Theme 2 + 3
can / be able to
past continuous + past simple
negative questions
adjectives / adverbs
much / many / etc
Slide 1 - Tekstslide
adjectives / adverbs
.
Grammar 4 & GS 18 (p. 158, 159)
adjectives = bijvoegelijke naamwoorden
Zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
adverbs = bijwoorden Zegt iets over een werkwoord (hoe iets gebeurt), een bijvoegelijk naamwoord of een ander bijwoord in de zin.
Slide 2 - Tekstslide
Adjectives examples:
Press the blue button.
This is a cool game.
Adverbs examples:
She dances wonderfully.
This is an incredibly old book.
You have to move really quickly.
Let op: Na de werkwoorden to be, to seem, to feel, to look, to smell, to sound en to taste gebruik je een adjective (bijv. nmw) in plaats van een adverb (bijw.). My grandparents arekind. The soup tastesawful.
Slide 3 - Tekstslide
Hoe maak je een adverb (bijwoord)? --> door -ly achter het adjective (bijv. nmw) te zetten
beautiful - beautifully
brief - briefly
Let op speciale spelling wanneer bijvoegelijk nmw eindigt op:
terrible - terribly (-le, dan verandert in -ly) easy - easily (medeklinker + y, dan verandert -y in -ily)
fantastic - fantastically (-ic, dan komt er -ally achter)
Onregelmatige bijwoorden --> zie GS 18
Slide 4 - Tekstslide
Vertaal het woord tussen haakjes:
She climbed up the ladder ________ . (voorzichtig)
Slide 5 - Open vraag
Vertaal het woord tussen haakjes:
He draws _______ . (goed)
Slide 6 - Open vraag
Vertaal het woord tussen haakjes:
Tom is _______ . (langzaam)
Slide 7 - Open vraag
can / to be able to
.
Grammar 7 & GS 7 (p. 151)
Can: vaardigheden, iets dat aangeleerd is
To be able to: in staat zijn iets te doen/kunnen
Slide 8 - Tekstslide
Bevestigend
can + hele ww.
Karen can play the guitar very well.
+
vorm van to be + able to + hele ww.
I'm able to visit you this weekend.
We are able to go to the party today.
Ontkennend
cannot/can't + hele ww.
My little sister can'tswim yet.
-
vorm van to be + not + able to + hele ww.
He is not able to run ten miles.
They are not able to go to the party.
Vragend
can + ondw. + hele ww.
Can she play chess?
?
vorm van to be + ondw. + able to + hele ww.
Is she able to raise enough money?
Are you able to fix the car in time?
Let op: Met to be able to kun je alle tijden uitdrukken, de vorm van to beverandert dan (were able to, will be able to, etc). Can verandert niet, behalve voor de past simple en in sommige gevallen voor de future (could).
Slide 9 - Tekstslide
Brian can / is able to sing very well.
A
can
B
is able to
C
-----
D
-----
Slide 10 - Quizvraag
His father can't / isn't able to play the piano because he has hurt his wrist.
A
can't
B
isn't able to
C
-----
D
-----
Slide 11 - Quizvraag
Are you able to / Can you speak Chinese?
A
Are you able to
B
Can you
C
-----
D
-----
Slide 12 - Quizvraag
I couldn't / wasn't able to visit him in hospital yesterday because I was ill myself.
A
couldn't
B
wasn't able to
C
-----
D
-----
Slide 13 - Quizvraag
We don't have wifi around here so I am unable to / cannot look it up.
A
am unable to
B
cannot
C
-----
D
-----
Slide 14 - Quizvraag
much / many / lots of / a lot of /
(a) little / (a) few
.
Grammar 5 & GS 20 (p. 159, 160)
Much, many, lots of, a lot of: gebruik je om te zeggen dat er 'veel' van iets is.
(A) little, (a) few: gebruik je om te zeggen dat er 'weinig' van iets is.
Slide 15 - Tekstslide
telbaar
niet telbaar
veel
many
much
veel
lots of, a lot of
lots of, a lot of
weinig
few
little
een paar
a few
een beetje
a little
They had little luck in the casino.
She has few books at home.
We have a few recommendations.
I need a little more time.
I don't earn much money. He has many pets.
Does it take a lot of time to download?
I got lots of presents for my birthday.
Slide 16 - Tekstslide
This job won't take _______ effort.
A
many
B
much
C
-----
D
-----
Slide 17 - Quizvraag
Are there ______ different versions of this game?
A
much
B
many
C
-----
D
-----
Slide 18 - Quizvraag
We have ______ money left.
A
few
B
a few
C
a little
D
little
Slide 19 - Quizvraag
My grandmother eats ______ chocolates every day.
A
few
B
a few
C
a little
D
little
Slide 20 - Quizvraag
past continuous / past simple
.
Grammar 8 & GS 4 + 3 (p. 145, 146, 147, 148)
Past continuous: als je wilt benadrukken dat iets in het verleden een tijdje aan de gang was.
Past simple: als je wilt zeggen dat iets in het verleden gebeurd is en nu is afgelopen.
Slide 21 - Tekstslide
Past continuous
was/were + hele ww + ing
We were waiting for the bus.
I was playing basketball.
?
Was/Were + ondw + hele ww + ing
Were you walking the dog?
Was she doing the dishes?
-
was/were + not + hele ww + ing
Janet wasn'tlistening to music.
Past simple
hele ww + ed (let op uitzonderingen mbt spelling)
Last night I played football.
We tried to call him.
?
Did + ondw + hele ww
Did you go to Spain last year?
-
didn't/did not + hele ww
Aiza didn't clean her room.
Denk aan de onregelmatige werkwoorden voor de past simple
Slide 22 - Tekstslide
.
Vaak gebruik je de past continuous en past simple samen in een zin --> om aan te geven dat iets gebeurde (past simple) terwijl er al iets aan de gang was (past continuous)
I was waiting for the bus when it started to rain.
Nikki was doing the dishes when the doorbell rang.
We were climbing the hill when one of us slipped and fell.
Slide 23 - Tekstslide
Vul de juiste vorm van de past continuous in: We __________ for the bus. (wait)
Slide 24 - Open vraag
Vul de juiste vorm van de past continuous in: I __________ my room. (clean)
Slide 25 - Open vraag
Vul de juiste vorm van de past continuous in: __________ football with your friends? (you - play)
Slide 26 - Open vraag
Vul de juiste vorm van de past continuous in: Lidia __________ to the shop. (not - walk)
Slide 27 - Open vraag
I fell / was falling off the ladder when I cleaned / was cleaning the windows.
A
fell
B
was falling
C
cleaned
D
was cleaning
Slide 28 - Quizvraag
They did / were doing their homework when suddenly they heard / were hearing a loud bang.
A
did
B
were doing
C
heard
D
were hearing
Slide 29 - Quizvraag
negative questions
.
Grammar 9 & GS 12 (p. 153)
Ontkenden vragen kun je gebruiken om:
- een retorische vraag te stellen;
- verrassing uit te drukken;
- een vraag te stellen waarvan je verwacht dat het antwoord erop 'ja' is.
Slide 30 - Tekstslide
.
Hoe maakt je negative questions (ontkennende vragen)?
Ontkennende vragen maak je door de ontkennende vorm van to be, have (got) of de hulpwerkwoorden do/did of can voorop te zetten.
Doesn't she know rock climbing is very dangerous? Wasn't she a famous actress a long time ago? Can't you tell me how you feel?
Slide 31 - Tekstslide
Maak van deze zin een ontkennende vraag: They have a new album coming out soon.
Slide 32 - Open vraag
Maak van deze zin een ontkennende vraag: She is Patrick's girlfriend.