grammatica les 3: woordsoorten

Nederlands
Grammatica 1
Les 4:
VWO 1

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

Nederlands
Grammatica 1
Les 4:
VWO 1

Slide 1 - Tekstslide

terugblik
...je kunt de persoonsvorm vinden in een zin.
...je kunt zinnen in zinsdelen verdelen.
... je kunt het werkwoordelijk gezegde benoemen.
...je kunt het onderwerp benoemen.
...je kunt het lijdend voorwerp benoemen.
...je kunt het meewerkend voorwerp benoemen.

Slide 2 - Tekstslide

Lees de tekst en maak de vraag op de volgende slide.

Slide 3 - Tekstslide

Schrijf uit tekst 5 alle werkwoorden, zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en voorzetsels op.

Slide 4 - Open vraag

Wanneer gebruik je woorden als ik,jij, hij,jullie en wij?

Slide 5 - Open vraag

Maak met elk van de woorden
ik, jullie, hij, jij
aparte zinnen.

Slide 6 - Open vraag

Gebruik elk van de volgende woorden in aparte zinnen:
mij, haar, ons, jou

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Tekstslide

Schrijf de persoonlijke voornaamwoorden op uit de volgende zin.
Schrijf erachter enkelvoud of meervoud en om welke persoon het gaat.

Wij geven hun de overgebleven frisdrank.

Slide 9 - Open vraag

Schrijf de persoonlijke voornaamwoorden op uit de volgende zin.
Schrijf erachter enkelvoud of meervoud en om welke persoon het gaat.

Het zal mij en ook jullie niet meer gebeuren!

Slide 10 - Open vraag

Schrijf de persoonlijke voornaamwoorden op uit de volgende zin.
Schrijf erachter enkelvoud of meervoud en om welke persoon het gaat.

Aan hen moet hij geen aandacht besteden.

Slide 11 - Open vraag

Schrijf de persoonlijke voornaamwoorden op uit de volgende zin.
Schrijf erachter enkelvoud of meervoud en om welke persoon het gaat.

Ze zullen ons een lesje willen leren.

Slide 12 - Open vraag

Wat is het verschil tussen een persoonlijk voornaamwoord (p.vnw) en een bezittelijk voornaamwoord (b.vnw)?

Slide 13 - Open vraag

Voeg in de volgende zin een bezittelijk voornaamwoord toe.

Waar liggen … voetbalschoenen?

Slide 14 - Open vraag

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in onderstaande zin?

Hij kan zijn hond niet aan.

Slide 15 - Open vraag

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in de volgende zin?

Wij hebben de banden van onze fietsen opgepompt.

Slide 16 - Open vraag

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in de volgende zin?

Ik bezeer me aan zijn voet die uitsteekt.

Slide 17 - Open vraag

Welk(e) woord(en) is/zijn een bezittelijk voornaamwoord (en)?

Uw auto staat verkeerd geparkeerd in mijn straat.

Slide 18 - Open vraag

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in onderstaande zin?

Wat zeg jij tegen jouw oma en opa?

Slide 19 - Open vraag

Wat is het bezittelijk voornaamwoord(en) in onderstaande zin?
Van onze ouders moet ik mijn kamer schoonmaken en voor straf ook hun kamer.

Slide 20 - Open vraag

Wat is het bezittelijk voornaamwoord(en) in onderstaande zin? ?

Ik heb nu de PS4 van jouw broertje geleend, maar hij wil zijn PS4 graag terug.

Slide 21 - Open vraag

Bezittelijk 

Slide 22 - Tekstslide