Quiz klas 5 onderwerpen

Trekvissen handhaven een osmotische waarde van het inwendige milieu die lager is dan die van zeewater. In zeewater moeten ze waterverlies voorkomen en passieve zoutopname
compenseren. Dit doen ze door de in het darmkanaal geabsorbeerde zouten via de kieuwen en nieren uit te scheiden.
Een verblijf in zoet water veroorzaakt wateropname en verlies van zouten.
Om dit tegen te gaan nemen trekvissen actief zouten op via de kieuwen
en produceren ze meer urine. Bij trekvissen ontbreekt de lis van Henle in de niereenheden.
2p 9 Wat kunnen deze vissen hierdoor niet?

A
de pH in het inwendig milieu handhaven door H+ uit te scheiden
B
de pH in het inwendig milieu handhaven door HCO3- te resorberen
C
urine produceren die sterk hyper-toon is ten opzichte van het inwendig milieu
D
urine produceren die sterk hypotoon is ten opzichte van het inwendig milieu
1 / 22
volgende
Slide 1: Quizvraag
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Trekvissen handhaven een osmotische waarde van het inwendige milieu die lager is dan die van zeewater. In zeewater moeten ze waterverlies voorkomen en passieve zoutopname
compenseren. Dit doen ze door de in het darmkanaal geabsorbeerde zouten via de kieuwen en nieren uit te scheiden.
Een verblijf in zoet water veroorzaakt wateropname en verlies van zouten.
Om dit tegen te gaan nemen trekvissen actief zouten op via de kieuwen
en produceren ze meer urine. Bij trekvissen ontbreekt de lis van Henle in de niereenheden.
2p 9 Wat kunnen deze vissen hierdoor niet?

A
de pH in het inwendig milieu handhaven door H+ uit te scheiden
B
de pH in het inwendig milieu handhaven door HCO3- te resorberen
C
urine produceren die sterk hyper-toon is ten opzichte van het inwendig milieu
D
urine produceren die sterk hypotoon is ten opzichte van het inwendig milieu

Slide 1 - Quizvraag

Quiz
Over  H9-10-11-12-13-14-21
Vorm teams (max 4-tallen) 

Slide 2 - Tekstslide

Bij boezemfibrilleren kunnen bloedstolsels ontstaan als gevolg van de
beperkte doorstroming in het hart. Daardoor is er een verhoogd risico op
een beroerte (herseninfarct).

2p 1 Kan een herseninfarct veroorzaakt worden door een stolsel gevormd in de linkerboezem, in de rechterboezem of zijn beide mogelijk?

A
alleen in de linkerboezem
B
alleen in de rechterboezem
C
beide zijn mogelijk

Slide 3 - Quizvraag

Drie momenten in de hartcyclus zijn:
1 het einde van de hartpauze
2 het midden van de boezemsystole
3 het midden van de kamersystole
2p 2 Op welk van deze momenten komt de stand van
de kleppen overeen met die in de afbeelding?
A
Op moment 1
B
Op moment 1 en 2
C
op moment 1 en 3
D
op moment 2 en 3

Slide 4 - Quizvraag

Door welke veranderde bloedwaarde(n) wordt de ademprikkel sterker?
A
Afname pO2
B
toename pO2
C
Afname pCO2 en toename O2
D
toename CO2 en afname pO2 en

Slide 5 - Quizvraag

De gaswisseling verbetert na een verblijf van enige weken op grote hoogte: door de invloed van een bepaald hormoon neemt de zuurstofopname geleidelijk toe.
3p 2 Leg uit hoe dit hormoon (noem ook de naam) leidt tot een betere zuurstofopname na een lang verblijf op grote hoogte.

Slide 6 - Open vraag

Een laag zuurstofgehalte in de longblaasjes beïnvloedt de doorbloeding van de longen. In longdelen met een lage pO2 vernauwen de slagadertjes. Hierdoor wordt de bloedstroom verlegd naar zuurstof-rijkere longblaasjes. Als gevolg van veranderde doorbloeding kan longoedeem ontstaan. De situatie verslechtert dan snel.
3p
 Leg uit hoe vaatvernauwing in bepaalde longslagadertjes kan leiden tot longoedeem,
 en hoe als gevolg daarvan de zuurstofverzadiging van het bloed in de longen verder verslechtert.

Slide 7 - Open vraag

Welke afweerreactie wordt door verhindering van de cellulaire immuunrespons voorkomen?


A
antistofproductie door geactiveerde B-lymfocyten
B
fagocytose van geïnfecteerde cellen door macrofagen
C
lysis van geïnfecteerde cellen door Tc-cellen
D
binding van T-h cellen aan antigeen presenteren cellen (APC's)

Slide 8 - Quizvraag

Tijdens de embryonale ontwikkeling wordt het insuline-gen in de thymus afgelezen. In de thymuscellen van kinderen met diabetes type 1 blijkt de expressie van het insuline-gen lager te zijn dan bij gezonde kinderen.
2p Leg uit dat een normale productie van insuline in de thymus nodig is om een auto-immuunrespons van T-cellen tegen β-cellen in de alvleesklier te voorkomen.

Slide 9 - Open vraag

Bij gezonde personen veroorzaakt een tijdelijk hogere glucosewaarde in
het bloed via regulatie van de ADH-afgifte een afname van de
hoeveelheid geproduceerde urine.

2p Neemt de ADH-afgifte door een hogere bloedsuikerspiegel toe of af?
Neemt de resorptie van water in de nieren dan toe of af?
A
afgifte neemt af resorptie neemt toe
B
afgifte neemt af resorptie neemt af
C
afgifte neemt toe resorptie neemt af
D
afgifte neemt toe resorptie neemt toe

Slide 10 - Quizvraag

Als diabetes niet wordt behandeld zal men, ondanks het hoge
glucosegehalte in het bloed, gewicht verliezen.
2p Leg uit waardoor een diabetespatient gewicht zal verliezen als hij/zij geen insuline gebruikt.

Slide 11 - Open vraag

Er wordt geëxperimenteerd met aardappelschillen, een restproduct van de industriële verwerking van aardappelen tot frites, om een nieuwe vorm van biomassa te vinden. Dit restproduct bevat verschillende typen polysachariden.
1p Noteer de namen van twee typen polysachariden in dit restproduct.

Slide 12 - Open vraag

Om te zien moet er licht in je oog komen. Via welke onderdelen van het oog komt het licht in je oog?
A
hoornvlies, pupil, lens, glasachtig lichaam, netvlies
B
lens, pupil, hoornvlies, netvlies, glasachtig lichaam
C
hoornvlies, netvlies, pupil, lens, glasachtig lichaam
D
netvlies, glasachtig lichaam, pupil, lens, hoornvlies

Slide 13 - Quizvraag

In het oor worden trillingen uit de lucht versterkt. In welk onderdeel van het oor gebeurt dit?
A
Het slakkenhuis
B
De oorschelp
C
De gehoorbeentjes
D
Het trommelvlies

Slide 14 - Quizvraag

Natrium- en Kalium kanalen zijn dicht
Kaliumkanalen zijn open
Natriumkanalen zijn open
Na/K pomp pompt actief na actiepotentiaal 
Rustpotentiaal
Depolarisatie
Repolarisatie
Chemisch herstel

Slide 15 - Sleepvraag

Welke twee vormen van cotransport zijn er?
A
Actief transport en antiport
B
Actief en passief transport
C
Symport en passief transport
D
Symport en antiport

Slide 16 - Quizvraag

Waarom is symport handig voor de opname van glucose in de darmen en worden er niet gewoon transportkanaaltjes opengezet?
A
omdat dan altijd glucose de cel uit stroomt
B
omdat dan glucose alleen van hoge naar lage concentratie stroomt
C
omdat dan glucose alleen van lage naar hoge concentratie stroomt
D
omdat glucose niet via transportkanaaltjes getransporteerd kan worden

Slide 17 - Quizvraag

Gebruik BiNaS 84J3
Aangeboren 
(niet-specifieke) afweer
Verworven 
(specifieke) afweer
Huid
Koorts
Macrofagen
Fagocyten
Antistoffen
T-cellen
B-cellen
Geheugencellen
Lysozymen

Slide 18 - Sleepvraag

humorale afweer
cellulaire afweer
B-lymfocyten
antistoffen
Tc-lymfocyten
lysis
plasmacellen
gericht tegen geïnfecteerde lichaamscellen
gericht tegen ziekteverwekkers buiten de cellen

Slide 19 - Sleepvraag

Doodt geïfecteerde lichaamscellen.
Maakt antistoffen tegen vrij rondzwemmende indringers.
Herkennen ziekteverwekker en activeren specifieke afweer.
B-lymfocyt
T-helpercel
cytotoxische T-cel

Slide 20 - Sleepvraag

Bloedplaatjes
Rode bloedcellen
Witte bloedcellen
Bloedplasma
Bloedstolling
Afweer
Zuurstof vervoeren
Hemoglobine
Fibrinogeen

Slide 21 - Sleepvraag

MHC-I
MHC-II
In lichaamscellen
Niet-specifieke afweer
Natural killercel
In fagocyten
Specifieke afweer
T-helpercellen
APC

Slide 22 - Sleepvraag