Week 19, les 1, 3e klas (inhaalopdrachten + Taalplaza)
1 / 16
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Video
Wat betekent:
Tête [tet], épaules [epol], genoux [zjenoe], pieds [pjee]
Tête [tet], épaules [epol], genoux [zjenoe], pieds [pjee]
Slide 2 - Open vraag
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Video
Wat betekent: Qu'est-ce qui s'est passé?
timer
0:20
Slide 6 - Open vraag
Wat is er met de jongen gebeurd?
A
zwemongeluk, kwalsteek
B
ski-ongeluk, gevallen
C
skate-ongeluk, gegleden
D
dansongeluk, verdraaid
Slide 7 - Quizvraag
waar heeft de jongen pijn?
A
zijn hoofd
B
linker hand
C
rechter knie
D
linker voet
Slide 8 - Quizvraag
Wat betekent: C'est cassé?
Slide 9 - Open vraag
Waar heeft hij nog meer pijn?
A
hoofd, buik
B
hart, knie
C
hoofd, misselijk
D
keel, arm
Slide 10 - Quizvraag
wat is een "ordonance"?
A
een medicijnrecept
B
de rekening
C
een kookrecept
D
een afsprakenlijst
Slide 11 - Quizvraag
Sleep het goede woord naar het lichaamsdeel.
timer
2:00
2.
3.
4.
12.
10.
8.
6.
5.
11.
7.
13.
1. la tête
9.
l'oeil/ les yeux
la bouche
l'épaule
le doigt
le ventre
le pied
le nez
l'oreille
la gorge
le bras
la main
la jambe
Slide 12 - Sleepvraag
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Check-out:
Nomme un truc que tu as fait/appris aujourd'hui?
Nomme un truc que tu as fait/appris aujourd'hui?
